Hij barstte in lachen uit. « Je bent zo traag, » riep hij. Finn klemde zich vast aan zijn rugzak en zijn blik dwaalde naar mij af. Ik begon vooruit te lopen, maar de stem van mijn zus sneed door het lawaai heen. « Laat ze spelen, » zei ze lief maar minachtend, haar glimlach veel te nep. Constance giechelde en legde haar telefoon weg, verborgen, de lens op Finn gericht. Mijn moeder wuifde mijn zorgen weg. « Kinderen blijven kinderen. » Mijn vader keek niet eens op.
Ik liep naast Finn heen en weer, mijn angst sloeg om in angst. Hij probeerde mee te doen met tikkertje, maar Finn onderbrak hem en duwde hem met een grijns weg. « Jij hoort hier niet thuis. » De woorden deden meer pijn dan de duw. Finns wangen kleurden rood. Zijn armen sloegen zich om zijn rugzak alsof ze zich aan een reddingslijn vastklampten. Ik wilde schreeuwen, maar ik verstijfde, verscheurd tussen de wens dat hij een normale dag had en de instinctieve wens om hem te beschermen. De ogen van mijn zus waren op de mijne gericht, haar grijns werd breder alsof ze me uitdaagde. Constance staarde geduldig naar haar telefoon, haar ogen glinsterden van verwachting. Elke lach van de kinderen, elke blik van mijn zus duwde het verhaal richting iets duisterders. Ik kon mijn ogen niet van Finn afhouden, mijn hart bonsde terwijl hij probeerde te doen alsof er niets gebeurd was. Hij glimlachte, nog steeds proberend deel uit te maken van de groep, maar ik zag de pijn in zijn ogen. Ik stapte dichterbij en verlaagde mijn stem. « Finn, blijf dicht bij me. » Hij knikte, maar mijn neven trokken hem terug in het spel, hard en wreed lachend. Mijn zus boog zich weer over Constance heen en fluisterde iets, terwijl ze Finn allebei recht aanstaarden. De angst in me kristalliseerde zich tot zekerheid. Er stond iets heel erg mis te gaan. En ik wist niet of ik het kon stoppen.
Een gesmoorde snik vanuit de kleine tent in de achtertuin deed mijn hart samentrekken. Het geluid doorboorde het rauwe lawaai van het feest, scherp, wanhopig, en trok me weg van de menigte. Ik rende door het gras, mijn hart bonzend. Binnen vond ik Finn opgerold op de grond, zijn kleine lichaam trillend. Zijn gezicht was opgezwollen, een donkerrode blauwe plek verspreidde zich over zijn wang. Zijn shirt was besmeurd met vuil en stukjes glazuur. Zijn dierbare honkbalplaatjes lagen verspreid, aan flarden gescheurd, de randen krom en vies. Mijn knieën begaven het bijna toen ik naast hem in elkaar zakte. « Finn, schat, wat is er gebeurd? » fluisterde ik, mijn stem brak. Zijn ogen, rood en betraand, ontmoetten de mijne, gevuld met een angst die me verbrijzelde. « Mam, zeg niets, » smeekte Finn, zijn stem nauwelijks hoorbaar. « Ik ben bang dat ze me nog meer zullen haten. »
Zijn woorden troffen me als een klap. Zijn kleine handjes grepen mijn arm vast en smeekten om stilte. Ik trok hem in mijn armen, zijn snikken gesmoord door mijn borst, elk geluid als een mes dat in me prikte. Zijn kaarten, zijn schat, zijn droom, lagen in puin, en hij vreesde nog steeds meer afwijzing dan de pijn die op zijn gezicht was gegrift. Ik keek naar de stapel gescheurde kaarten en herkende zelfs zijn meest gekoesterde beginnerskaart, nu niets meer dan gescheurde stukjes. Mijn zicht vertroebelde van woede en verdriet. Maar Finns greep verstevigde en zijn stem trilde. « Vertel het alsjeblieft aan niemand. Je maakt het alleen maar erger. » Zijn angst was maar al te reëel. Ik streek over zijn haar en fluisterde: « Ik ben hier, Finn. Je bent nu veilig. »
Toen hoorde ik het – een scherpe, spottende lach net buiten de tent. Mijn zus stond daar, haar armen over elkaar, een strakke, tevreden glimlach op haar gezicht. Constance stond naast haar, haar telefoon in de lucht, het rode opnamelampje knipperde, en legde Finns verdriet vast. « Wat een prestatie, » sneerde mijn zus, haar woorden druipend van het venijn. « Ik had niet gedacht dat hij zo zou huilen. » Constance giechelde, terwijl ze de telefoon kantelde om elk detail vast te leggen, haar ogen fonkelden van vreugde.
Mijn bloed kookte. Ik balde mijn vuisten en sprong overeind, Finn afschermend van hun blikken. « Wat heb je gedaan? » gromde ik zachtjes, mijn stem trillend van woede. Mijn zus rolde met haar ogen. « Het is maar een spelletje, Elaine. Kinderen laten zich soms meeslepen. » Haar onverschilligheid was als een klap in mijn gezicht, en haar grijns prikkelde me. Constance was nog steeds aan het filmen. « Het is geen spelletje, » snauwde ik, mijn stem verheffend. « Hij is gewond en zijn kaarten zijn verpest. » Finn trok aan mijn mouw, zijn stem nauwelijks hoorbaar. « Mam, nee. Ze zullen nog harder lachen. » Zijn angst hield mijn uitbarsting tegen. Ik draaide me naar hem om, knielend, mijn hart gebroken. « Ik breng je naar huis, » fluisterde ik zachtjes, terwijl ik hem hielp de verscheurde kaarten op te rapen. Het gelach van mijn zus bleef achter ons. « Wat een drama. » Constances lens hield ons in de gaten. Ik leidde Finn de tent uit, zijn trillende hand om de mijne geklemd, zijn rugzak al leeg. Het feest ging door. Mam lachte nog steeds met de gasten mee. Pap was nog steeds bezig met de barbecue. Geen van beiden besefte de wreedheid. Hij trilde hevig.