« Oh lieverd, je moeder zei dat het een nieuwe, heel exclusieve plek is, » zei ik, terwijl ik hem een klopje op zijn hand gaf. « Maak je geen zorgen. Ik bel je zodra ik er ben en vertel je over het uitzicht vanuit mijn raam. Beloofd. »
« Oké, » zei hij, hoewel er nog steeds een vleugje bezorgdheid in zijn ogen zat. « Beloof het, oma. Zodra je er bent. » Die belofte, zo hoorde ik later, was de eerste stap in het ontrafelen van het monsterlijke plan van mijn kinderen.
De autorit was lang en bracht ons uit de vertrouwde buitenwijken naar het achterland, waar de mobiele telefoonontvangst een voor een wegviel. Robert en Susan kletsten vrolijk en onophoudelijk over hoe geweldig ik het zou vinden. Maar toen we van de snelweg afdraaiden en een gebarsten, met onkruid overwoekerde asfaltweg opreden, begon er een koude knoop van angst in mijn maag te ontstaan.
« Het Heiligdom van de Gouden Wijngaard » was een leugen. We waren niet aangekomen bij een glinsterend wellnessresort, maar op een plek van totale verwoesting. Een uitgestrekte, overwoekerde wijngaard, de wijnstokken knoestig en dood, strekten zich uit onder een grijzende hemel. Aan het einde van het modderige pad stond een bouwvallige houten hut met een verzakte veranda en een raam dat was dichtgetimmerd met rottend multiplex. De lucht rook naar vochtige aarde en verval.
« We zijn er! » riep Robert uit, terwijl hij probeerde zijn stem opgewekt te houden.
Mijn hoopvolle hart zonk in mijn schoenen. « Is dit… is dit? » stamelde ik, mijn stem trilde. « Robert, dit is geen resort. Het is… verlaten. »
« Het hoofdgebouw is net over de heuvel, mam, » zei Susan snel, terwijl ze mijn arm stevig vasthield en me uit de auto leidde. « Het is gewoon… een rustiek registratieloket. Ze houden hier van eenvoud. »
Ze droegen me half, half sleurden me de hut in. Binnen was het nog erger. Het was een eenzame, stoffige kamer met een hobbelige matras op de vloer, een gammele tafel en een open haard bezaaid met oude as. Ze hadden één tas met boodschappen op tafel gezet: brood, wat soep uit blik, een paar flessen water.
« Het personeel komt zo om je naar je echte kamer te brengen, » zei Robert, terwijl hij mijn blik vermeed. « We zouden graag blijven, maar we hebben een dringende vergadering in de stad die we helemaal vergeten zijn. »
De leugen was zo dun, zo doorzichtig, dat het bijna beledigend was. Paniek begon me naar de keel te grijpen. « Nee, » zei ik, terwijl ik Susans arm greep. « Laat me hier niet achter. Alsjeblieft. Er is hier niemand. »
Susan trok mijn vingers van mijn mouw, haar gezicht een masker van koud ongeduld. « Doe niet zo dramatisch, mam, » snauwde ze. « We bellen je vanavond. » Ze gaf me een korte, stevige knuffel die aanvoelde als een duw. Robert kuste mijn wang.
Toen waren ze weg.
Ik strompelde naar de deur en keek vol afgrijzen toe hoe ze terugliepen naar de auto. Ik schreeuwde hun namen, mijn stem een zielig, ijl gejank in de immense, onverschillige stilte. De auto remde niet af. Hij schopte een wolk grind op terwijl hij over de weg raasde en verdween achter de dode wijnranken, waardoor ik helemaal alleen achterbleef in de middle of nowhere. Ik greep naar mijn telefoon. Geen bereik. De waarheid trof me met de kracht van een fysieke klap. Dit was geen terugtocht. Dit was een graf. Ze hadden me hierheen gebracht om te sterven.
Terug in de stad ijsbeerde Kevin door zijn kleine appartement. Het was 17:00 uur. Hij had uren geleden al moeten bellen. Hij probeerde haar te bellen, maar kreeg meteen de voicemail. Hij belde zijn moeder.
« Hoi lieverd! » Susans stem was onnatuurlijk vrolijk. « Hoe was je dag? »
« Waar is oma? » vroeg Kevin, ter zake komend. « Ze had beloofd te bellen. »
« Oh, het gaat goed met haar! Ze is waarschijnlijk net aan het wennen, je weet hoe het gaat. Slechte ontvangst. Ze belt morgen wel. » Het excuus was te gladjes, de toon te afwijzend. Een koude angst schoot door Kevin heen, scherp en vertrouwd. Zijn moeder loog.
Kevins geest, getraind om patronen te herkennen en complexe logistieke problemen op te lossen, begon te racen. Paniek was niet bevorderlijk voor de productiviteit. Hij had gegevens nodig. Hij ging achter zijn computer zitten en zijn vingers vlogen over het toetsenbord. Hij was de technische contactpersoon van zijn oma voor noodgevallen; hij had toegang tot haar accounts. Hij logde in op de « Vind mijn telefoon »-service van haar mobiele provider.
Het resultaat deed hem rillen. De telefoon was drie uur geleden uitgezet. Maar de service had hem één cruciale informatie gegeven: de laatst bekende gps-coördinaten vóór zonsondergang. Hij voerde de coördinaten in zijn satellietkaartsoftware in. De plek was een naamloos, karakterloos stukje groen, kilometers verwijderd van elke bekende stad of bezienswaardigheid. Er was geen « Heiligdom van de Gouden Wijngaard ». Er was niets.
Zonder een moment te aarzelen pakte Kevin zijn spullen. Hij had geen kleine drone voor thuisgebruik ingepakt. Hij had zijn ‘werkpaard’ ingepakt: een op maat gemaakte quadcopter met een groot bereik, voorzien van een hoogwaardige gimbal die een 4K-camera met een krachtige zoomlens stabiliseerde. Dit was zijn ‘oog in de lucht’, een machine die kilometers kon vliegen en opnames kon maken.