« Mag ik met je mee eten? »
De zachte, trillende stem klonk van achter de tafel waar Edward Mitchell, een van de meest gevreesde vastgoedmiljardairs van de stad, zat te eten. Hij keek op van zijn wijnglas en verstijfde. Een paar stappen verderop stond een klein meisje, amper zeven jaar oud, haar gezicht bleek en vol vuil. Haar jurk was gescheurd, haar schoenen versleten, en in haar handen klemde ze een gebarsten plastic beker vast waaruit een paar muntjes klonken.
Het restaurant werd stil. De klanten schoven heen en weer op hun plaats, sommigen spotten met het kind omdat ze het waagde zo’n exclusieve plek te betreden. Een ober snelde naar haar toe en fluisterde: « Meneer, ik zal haar onmiddellijk naar buiten leiden. »
Maar Edward hief zijn hand op om haar tegen te houden. Zijn blik richtte zich op de ogen van het meisje – groot, donker, gevuld met een mengeling van honger en stille wanhoop. Iets ontwaakte in hem. Hij zag zichzelf.
Tientallen jaren eerder was Edward dat kind geweest. Geboren in de sloppenwijken, had hij op straat bedeld en overleefd op de restjes totdat een mentor hem in huis nam. Elke blauwe plek, elke nacht op een lege maag, kwam in een seconde weer boven.
« Hoe heet je? » vroeg Edward zachtjes.
« Emily, » mompelde ze, terwijl ze haar vingers stevig om de beker klemde. « Ik heb honger. »
Een angstig gemompel ging door de kamer. Edward stond langzaam op, trok een stoel bij en zei: « Dus vanavond eet je met mij mee. »
De serveerster aarzelde en vroeg zich af of het een grapje was, maar Edwards toon liet geen ruimte voor twijfel. Emily ging zitten, haar kleine handjes om de rand van de tafel geklemd. De hele zaal keek ongelovig toe hoe de miljardair haar een echte maaltijd bestelde.
Voor het eerst in jaren glimlachte Emily door haar tranen heen. En voor Edward zou die simpele glimlach een beslissing in gang zetten die hun beider leven zou veranderen.