extern.
Ik zakte overweldigd in mijn bureaustoel. Drie weken geleden begroef ik mijn vrouw, met wie ik 45 jaar getrouwd was, denkend dat ik alles van haar wist. Gisteren hoorde ik dat ze me een ogenschijnlijk waardeloos gebouw had nagelaten. Vanochtend zette mijn zoon me mijn eigen huis uit, omdat hij het een muffe schuur noemde waar Maggie decennia had verspild. Maar Bradley had het mis. Het was niet verlaten. Het was niet waardeloos. Iemand – Maggie – had voor deze plek gezorgd met de zorg die je besteedt aan iets kostbaars, iets belangrijks, iets diepgeliefde.
Ik keek rond in de smetteloze kamer, naar de bedekte schilderijen die als geheimen wachtten, naar het onweerlegbare bewijs van het verborgen leven van mijn vrouw, en ik voelde de eerste tekenen van iets wat ik sinds haar begrafenis niet meer had ervaren: hoop. Wat deed mijn Maggie hier, en waarom verborg ze het voor me? Ik vermoedde dat de antwoorden onder die zorgvuldig gerangschikte dekens lagen.
Mijn handen trilden toen ik het eerste bedekte schilderij naderde. Het conserveringsdoek schoof soepel opzij en onthulde een doek dat me de adem benam. Bloemen. Intieme, sensuele bloemen, geschilderd in een stijl die ik meteen herkende. Rechtsonder stond de inscriptie: G. O’Keeffe. Georgia O’Keeffe. Ik had haar werk gezien in musea en in de albums waar Maggie zo dol op was. Maar dit kon toch niet echt zijn? Mijn hoofd tolde.
Ik liep naar het volgende schilderij en schoof met groeiend enthousiasme de cover opzij. Een illustratie van Norman Rockwell, zoals die de covers van de Saturday Evening Post sierde. De penseelstreken waren voortreffelijk, de details ongelooflijk. De inscriptie zag er authentiek uit, niet als een reproductie. « Het is onmogelijk, » fluisterde ik, nauwelijks hoorbaar.
Het derde schilderij boeide me. Heldere, energieke lijnen en Keith Harings onnavolgbare stijl. De verf had textuur, diepte, de sporen van een origineel werk, geen prent. Mijn hart begon te bonzen, een hectische drumbeat dreunde in mijn oren. Maggie kon zich toch geen originele werken van deze kunstenaars veroorloven? Ik herinnerde me haar mysterieuze kunstexpedities in de jaren 80. Weekendtrips die ze « galerieën bezoeken » of « kunstenaarsvrienden bezoeken » noemde. Ik ging er altijd van uit dat ze gewoon een hobby had, misschien kleine werken van lokale kunstenaars kocht, snuisterijen om onze muren te versieren. Maar wat als dat niet zo was? Wat als ze iets veel diepers, veel waardevollers creëerde?
Het vierde schilderij was kleiner, ingetogener. Edward Hoppers kenmerkende, eenzame realisme staarde me aan. Het onderschrift kwam overeen met alles wat ik in museumcatalogi had gezien. Mijn knieën begaven het. Ik zakte in mijn stoel, starend naar iets dat niet echt kon zijn. Dit waren werken van museumkwaliteit, ter waarde van… ik kon het niet eens raden. Miljoenen? Tientallen miljoenen?
Ik herinnerde me de familiefoto op mijn bureau – Maggie en ik in Venetië op onze trouwdag, armen om elkaar heen, breed glimlachend. Iets aan de plaatsing leek opzettelijk. Ik pakte hem op en mijn hart zonk in mijn schoenen. Erachter stond een kleine kluis, zoals je die in dure hotels vindt. Een combinatie. Wat zou Maggie gebruiken? Onze trouwdag leek voor de hand liggend. Met trillende vingers toetste ik de nummers in: 041578. De kluis klikte open.
Er zaten manilla mappen in, elk gelabeld met de naam van de kunstenaar. Met trillende handen haalde ik de O’Keeffe map tevoorschijn. Echtheidscertificaten, bonnen uit 1979 – gematigde prijzen toen de kunstenaar net haar reputatie aan het opbouwen was, verzekeringstaxaties van recente jaren, waarvan de waarden me duizelig maakten. Rockwells portfolio bevatte soortgelijke documentatie: brieven van galerieën, echtheidscertificaten en bonnen uit de vroege jaren 80, toen zijn werk betaalbaarder was. Elk schilderij had een papieren spoor. Elke handtekening was gedocumenteerd. Elke aankoop was legaal.
Mijn vrouw, een rustige en bescheiden kunstdocent, verzamelde al tientallen jaren meesterwerken.
Ik zat daar, omringd door bewijs van Maggies geheime leven, met documenten in mijn handen die bewezen dat dit geen reproducties of wensdenken waren. Ze waren echt, authentiek en waardevoller dan ik ooit had kunnen dromen. Maar ik had professionele bevestiging nodig. Ik had iemand nodig die het schijnbaar onmogelijke kon verifiëren. Ik pakte mijn telefoon en zocht naar kunsttaxateurs in Portland. De eerste naam die verscheen was James Anderson, met indrukwekkende referenties en uitstekende recensies. Mijn telefoontje ging rechtstreeks naar de voicemail. « Meneer Anderson, dit is Evander Hayes. Ik heb onlangs een collectie geërfd die aanzienlijk lijkt, en ik heb professionele bevestiging nodig. Bel me alstublieft zo snel mogelijk terug. »
Ik hing op en keek met nieuwe ogen de galerie rond. Hoeveel schilderijen waren er nog meer? Wat verborg Maggie nog meer? Voor het eerst sinds haar dood had ik het gevoel dat ik echt ontdekte wie mijn vrouw werkelijk was.
James Anderson belde een uur later terug, zijn stem professioneel maar geïntrigeerd. « Meneer Hayes, ik heb uw bericht ontvangen. Ik kan er vanmiddag zijn, ik zal er zijn. »