De baby schreeuwde het uit toen hij uit Maya’s borst werd gerukt. Het klonk alsof er iets in haar gebroken was.
Haar kleine vuistjes klauwden naar de lege ruimte. Haar kreten waren scherp, doordringend, wanhopig.
« Stil. Lily. Stil. Het is goed, lieverd. »
« Ik ben hier! » riep Nathaniel.
Maar haar snikken werden steeds wilder, haar lichaam verkrampte van de pijn, haar gezicht werd rood en haar ademhaling leek onregelmatig.
« Waarom stopt ze niet? » Maya verstijfde, haar hart bonsde.
« Ik heb alles geprobeerd, » fluisterde ze. « Ze slaapt alleen in mijn armen. Het is waar. »
Hij gaf geen antwoord. Hij bleef er gewoon stijfjes bij staan, terwijl het gehuil van zijn dochter steeds luider werd.
« Geef haar terug, » zei Maya zacht maar vastberaden.
Zijn kaken spanden zich.
« Ik zei: geef haar terug. Ze is bang. Je maakt haar bang. »
Nathaniel keek naar het kind en toen naar Maya. Zijn blik was koud, maar er sudderde iets anders onder – onzekerheid, tegenzin… en toen overgave.
Hij legde Lily terug in haar armen. Het kind nestelde zich meteen tegen Maya’s borst, alsof haar lichaam zich herinnerde waar ze veilig was. Binnen een halve minuut veranderde het snikken in trillende hikken en verdween vervolgens in een fragiele slaap.
Maya omhelsde haar stevig, liet zich op het tapijt zakken, wiegde zachtjes en mompelde gedachteloos:
« Ik heb je. Ik heb je, schatje. »