Te laat komen
Een achtjarige jongen rende over straat, zijn rugzak stuiterde op zijn schouders. Hij was al te laat voor wiskundeles en in gedachten zag hij het strenge gezicht van zijn lerares voor zich. Hij vreesde de momenten waarop ze hem uitschold omdat hij te laat was of over een antwoord struikelde.
« Ze gaat weer schreeuwen… weer zeggen dat ik lui ben… », dacht hij, terwijl hij nog sneller rende. Tot overmaat van ramp werkte de lift die ochtend niet, wat hem nog meer vertraging had bezorgd.
Een schreeuw om hulp
Toen hij de straat overstak, viel zijn oog op iets. Een grijze auto stond langs de stoeprand geparkeerd. Binnen, op de passagiersstoel, zat een klein kind, niet veel ouder dan zijn broertje. Het kind huilde en bonkte zwakjes tegen het glas, zijn stem schor van het roepen om hulp. Zijn wangen waren rood en hij haalde onregelmatig adem. De hitte in de auto was ondraaglijk.
De jongen verstijfde. Twee gedachten botsten in hem: de angst om wéér te laat te komen – en de angst voor dit kind dat er met de seconde slechter uitzag. Hij zag zijn eigen broer in dezelfde situatie voor zich. « Wat als dat mijn broer was en niemand hem hielp?… »
De dappere keuze