Ik was niet van plan om die ochtend te stoppen. De garage sale aan Cedar Lane zag er net zo uit als alle andere: kartonnen dozen, doorgezakte tafels en stapels stoffig oud speelgoed. Maar toen viel mijn oog op een witte kledinghoes die aan een roestig rek hing, met een rits die het licht weerkaatste. Iets aan de vorm deed me verstijven.
Er zat een trouwjurk in. Eenvoudig maar elegant – ivoorkleurig satijn met een kanten lijfje, onmiskenbaar uit de jaren 90. Ik wist het meteen: het was van mijn moeder.
Twintig jaar geleden verdween mijn moeder, Elaine Parker, op haar trouwdag. Ze zou met mijn vader trouwen, maar is nooit naar de kerk gegaan. Geen briefje. Geen spoor. Alleen haar auto gevonden bij Lake Montrose, met de sleutels nog in het contact. Het verhaal domineerde maandenlang de lokale krantenkoppen voordat het in een ijskoud dal belandde. Mijn vader is nooit hertrouwd. Ik was pas acht.
De vrouw die de verkoop leidde – een vermoeid ogende dame met gestippeld haar – vertelde me dat ze de jurk had gevonden in een opslagruimte die ze op een veiling had gewonnen. « Ik had niet gedacht dat iemand hem zou willen hebben, » zei ze terloops.
Ik gaf haar twintig dollar en droeg het kledingstuk naar huis. Mijn hart ging tekeer alsof ik een spook had opgegraven.
Daar aangekomen ritste ik de tas open en spreidde de jurk uit over mijn bed. Hij rook vaag naar cederhout en vervlogen jaren. Ik streek met mijn vingers langs de naden en probeerde me voor te stellen hoe mijn moeder hem droeg. Toen, vlak bij de zoom, streek mijn hand langs iets vreemds: een klein, hard bobbeltje dat in de voering was genaaid.
Mijn hartslag ging omhoog.
Ik pakte een schaar en knipte voorzichtig een paar draadjes door. Binnenin, verpakt in verkleurd vloeipapier, zat een kleine metalen sleutel bevestigd aan een vervaagd blauw lint. Er zat een label aan vast, de inkt was uitgeveegd maar nog steeds leesbaar:
« Als er iets gebeurt – 14B, Stonebridge. »
Ik had geen idee wat het betekende. Maar één ding wist ik wel: mijn moeder had het verstopt. En ze wilde dat iemand het zou vinden.
Die avond belde ik mijn vader. Terwijl ik hem vertelde wat ik had gevonden, bleef het lang stil aan de andere kant van de lijn.
Toen zei hij zachtjes: « Je moet dit niet opgraven, Claire. Laat het begraven liggen. »
Toch kon ik het niet. Want als mijn moeder een sleutel had achtergelaten, moest er een deur zijn – en achter die deur lag misschien wel de waarheid waar we allemaal voor op de vlucht waren geweest…
De volgende ochtend reed ik naar Stonebridge Apartments, een vervallen complex aan de rand van het centrum van Milwaukee. Appartement 14B bevond zich op de tweede verdieping, de verf bladderde af en de brievenbus was roestig. Het zag eruit alsof er al jaren niemand meer had gewoond.
De sleutel paste.
De deur ging kreunend open en er stroomde muffe lucht naar buiten – de geur van stof, oud papier en iets licht metaalachtigs. De gordijnen waren dicht, de meubels bedekt met lakens. Het was alsof de tijd had stilgestaan op de dag dat mijn moeder verdween.
Op het aanrecht stond een keramische mok, nog steeds met de spookachtige kring van oude koffie. Ik deed het licht aan – het lampje flikkerde, maar bleef branden.
Toen zag ik het: een mannenjas over een stoel gedrapeerd.