Een kleine daad van vriendelijkheid was genoeg voor twee tieners om het leven van een eenzame oude man, die in een bouwvallige caravan woonde, te verrijken.
In de maanden die volgden, groeiden ze naar elkaar toe, totdat hij spoorloos verdween. Pas een brief die na zijn dood werd bezorgd, onthulde wie hij werkelijk was.
Ethan en Mason waren al onafscheidelijk sinds hun vijfde. Nu ze zestien waren, stonden ze op Brookdale High bekend als het soort leerlingen waar elke leraar er wel meer van zou willen hebben.
Ethan, attent en geduldig, gaf gratis bijles aan jongere kinderen. Mason, sportief maar bescheiden, bracht zijn weekenden door met het coachen van een honkbalteam voor jonge kinderen in plaats van op te scheppen over zijn plek in het eerste elftal.
Beiden kwamen uit gezinnen die het moeilijk hadden. Ethans moeder werkte tot laat in een restaurant; Masons vader was opnieuw ontslagen bij de fabriek.
Toch klaagden beide jongens niet. Ze studeerden hard, maakten gemakkelijk grapjes en gedroegen zich met een stille vriendelijkheid die iedereen bewonderde.
‘Denk je dat de coach ons toestaat de training van vrijdag over te slaan?’ vroeg Mason op een middag.
‘Waarom?’ lachte Ethan.
“Het buurthuis heeft hulp nodig bij de inzamelingsactie. We dachten dat we een handje konden helpen.”
Ethan grijnsde. « Daarom ben jij mijn man. »
Het was een koele dinsdag in september toen alles veranderde. Terwijl ze hun gebruikelijke sluiproute door het bos namen, hoorden ze een zwak geluid.
« Hulp… »
Ze stonden als versteend. Toen zagen ze een bejaarde man ineengedoken bij een helling zitten, zijn hand trillend in de lucht.
« Meneer! » rende Ethan, met Mason vlak achter hem.
De boodschappen lagen overal verspreid: gebroken eieren, gemorste melk, een gescheurde tas.
‘Kun je me horen?’ vroeg Mason.