Een bejaarde vrouw – al ver in de tachtig – stond voor me in de rij, met een klein doosje ontbijtgranen en een pak melk in haar handen.
Haar lichaam zag er fragiel uit, alsof zelfs rechtop staan haar moeite kostte. Ze leunde zwaar tegen het aanrecht en kwam op adem. Ik had alleen een blikje frisdrank vast.
Ze draaide zich om, zag mijn enige voorwerp en glimlachte.
‘Ga maar voor, jongen,’ zei ze zachtjes.
Dat simpele gebaar ontroerde me op een manier die ik niet had verwacht.
Dus bedacht ik een stil plan.
Ik betaalde voor mijn frisdrank en deed alsof ik met mijn portemonnee aan het rommelen was, terwijl ik in mijn zakken tastte alsof ik iets belangrijks vergeten was. Ik stapte opzij, maar bleef staan. Vanuit mijn ooghoek keek ik haar na. Haar handen trilden lichtjes toen ze de cornflakesdoos verplaatste. Haar glimlach was niet geforceerd – het was de glimlach die voortkomt uit een leven lang onnadenkend voor vriendelijkheid kiezen.
Ik bleef bij de balie staan en deed alsof ik een verbleekt briefje op de muur las, wachtend op het moment dat ik haar kon helpen zonder haar in verlegenheid te brengen.
Toen de kassière klaar was met het scannen van haar artikelen en het totaalbedrag had voorgelezen, schoof ik rustig mijn kaart naar voren.
‘Die ligt bij die van mij,’ zei ik.
De vrouw draaide zich geschrokken om. ‘O nee,’ protesteerde ze zachtjes. ‘Ik kan zelf wel betalen.’
Ik boog me net genoeg voorover om mijn stem te dempen. ‘Je hebt het me al terugbetaald,’ fluisterde ik. ‘Jij was alleen de eerste – met vriendelijkheid.’
Ze aarzelde, verward, en in die korte pauze voltooide de kassier de transactie. De bon werd afgedrukt. Het moment ging voorbij.
Ze keek me toen aan, haar ogen glazig, haar lippen trillend tussen protest en dankbaarheid. En in die stille supermarkt realiseerde ik me iets simpels maar krachtigs: