Hij ademde langzaam uit en ging op de rand van het bed zitten, zonder een spoor van angst te tonen. ‘Omdat hij ook mijn vader was.’
Even drong het niet tot me door wat ik zei. Het leek onmogelijk, als een puzzelstukje uit de verkeerde doos. Ik staarde hem aan, wachtend op sarcasme of een teken dat hij waanideeën had. Maar zijn uitdrukking bleef onveranderd.
‘Je liegt,’ zei ik vastberaden.
‘Nee,’ zei hij. Hij opende de blauwe doos die hij eerder had meegenomen. ‘Je vader heeft deze achtergelaten. Hij wilde dat je ze ooit zou vinden.’
Binnenin lagen oude brieven, versleten en vergeeld, allemaal in het handschrift van mijn vader. Ik opende de eerste. Hij was niet aan mijn moeder gericht, maar aan een vrouw genaamd Elena. Terwijl ik las, voelde ik een beklemmend gevoel op mijn borst. De volgende brief onthulde meer: een verborgen relatie, een zoon, een leven dat mijn vader voor ons verborgen had gehouden.
Een zoon genaamd Adrian Keller.
‘Waarom heeft hij het me niet verteld?’ fluisterde ik.
Adrian haalde vreemd genoeg zijn schouders op. « Misschien wilde hij je moeder beschermen. Of jou. Families zijn ingewikkeld. Hij deed wat hij dacht dat hij moest doen. »
“Maar waarom nu hierheen komen? Waarom stiekem mijn huis binnensluipen?”
Hij wreef over zijn voorhoofd. ‘Het had niet zo moeten lopen. Zes maanden geleden raakte ik mijn baan kwijt. Mijn appartement werd onveilig. Ik had nergens meer heen te gaan. Ik heb contact opgenomen met familieleden, maar niemand geloofde mijn verhaal. Dit huis… het was het dichtstbijzijnde wat ik nog van hem had.’
Ik probeerde zijn woorden in me op te nemen. Niets ervan rechtvaardigde wat hij had gedaan, maar de wanhoop in zijn stem was oprecht.
‘Je had met me kunnen praten,’ zei ik.
Adrian liet een holle lach horen. « Op je stoep verschijnen en zeggen: ‘Hé, ik ben je broer van wie je niet wist dat hij bestond’? Ik had niet gedacht dat je me zou geloven. »
We zaten in een gespannen stilte. De woede die in me broeide, maakte langzaam plaats voor verwarring, verdriet en een vreemde, aarzelende empathie.
‘Je kunt niet in mijn huis blijven,’ zei ik uiteindelijk.
« Ik weet. »
‘Maar je hoeft ook niet zomaar te verdwijnen.’ Ik slikte. ‘Als je de waarheid spreekt, wil ik het weten. Over hem. Over alles.’
Adrians ogen werden zachter. Die terughoudende, geharde blik die hij had sinds ik hem voor het eerst zag, begon eindelijk te verdwijnen.
‘Dat zou ik wel willen,’ zei hij zachtjes.
En dus praatten we – over onze vader, over onze jeugd, over de vreemde parallelle paden van onze levens. Het wiste de angst of de schending niet uit. Maar het bracht iets onverwachts aan het licht.
Geen indringer.
Een broer.
Iemand die, net als ik, al veel te lang alleen was.
Einde.