en tilde de bruid niet op.
Hij hurkte voor Iktan neer en kwam op zijn hoogte.
—Wilt u blijven… en met ons mee-eten? —vroeg hij vriendelijk.
Iktan schudde zijn hoofd.
—Ik… ik wil gewoon mijn moeder.
De man glimlachte.
En hij omhelsde hen allebei.
—Dan… als je wilt…
heb je vanaf vandaag een moeder…
en ook een vader.
De bruid keek hem ongelovig aan en barstte in tranen uit.
Ben je niet boos op me?
Ik heb mijn verleden voor je verborgen gehouden…
‘Ik ben niet met je verleden getrouwd,’ fluisterde hij. ‘
Ik ben getrouwd met de vrouw van wie ik hou.
En ik hou nog meer van je nu ik weet hoeveel je hebt geleden.’
Die bruiloft was niet langer luxueus.
Het was niet langer elegant.
Het werd iets heiligs.
De gasten begonnen, met tranen in hun ogen, te applaudisseren.
Ze vierden geen bruiloft.
Ze vierden een reünie.
Iktan pakte de hand van zijn moeder.
En de hand van de man die hem zojuist ‘zoon’ had genoemd.
Er waren geen rijken of armen meer.
Geen verschillen.
Slechts een gefluister in het hart van het kind:
“Don Eusebio… zie je?
Ik heb mijn moeder gevonden…”