maar de rode armband om de pols van de bruid.
Het was identiek.
Dezelfde wol.
Dezelfde kleur.
Dezelfde versleten knoop.
Iktan wreef in zijn ogen.
Hij stond abrupt op en liep trillend naar het podium.
‘Mevrouw…’ zei ze, haar stem brak, ‘
die armband… bent u… bent u mijn moeder?’
De kamer werd volkomen stil.
De muziek bleef spelen, maar niemand ademde.
De bruid bleef staan.
Ze keek naar haar pols.
Daarna keek ze naar het kind.
En hij zag haar ogen.
Dezelfde.
Haar benen begaven het. Ze knielde voor hem neer.
‘Hoe heet je?’ vroeg hij, trillend.
—Iktan… Ik ben Iktan… —antwoordde de jongen, terwijl hij huilde.
De microfoon viel op de grond.
Er ontstond gemurmel:
—Is hij je zoon?
—Echt?
—Hoe kan dat nou?
De bruidegom, een elegante en serene man, kwam dichterbij.
‘Wat is er aan de hand?’ vroeg hij zachtjes.
De bruid barstte in tranen uit.
—Ik was 18… Ik raakte zwanger… Ik was alleen… zonder steun…
Ik kon hem niet houden…
Ik heb hem afgestaan…
Maar ik ben hem nooit vergeten…
Ik heb deze armband al die jaren bewaard in de hoop hem ooit terug te vinden…
Ze omhelsde het kind stevig.
—Vergeef me, zoon! Vergeef me!
Iktan omhelsde haar ook.
—Don Eusebio zei dat ik je niet moest haten…
Ik ben niet boos, mam…
Ik wilde je gewoon vinden…
De witte jurk was bevlekt met tranen en stof.
Niemand trok zich er iets van aan.
De bruidegom bleef zwijgend.
Niemand wist wat hij zou doen.
De bruiloft afzeggen?
Het kind weghalen?
Doen alsof er niets gebeurd is?
Toen kwam hij dichterbij…