Bloed betekende toch zeker iets?
Ze begreep ongetwijfeld de zwaarte van de verantwoordelijkheid die ik op haar schouders legde.
Die avond kwam de kinderarts nog even langs voor een laatste controle van mijn zoon. Het was een opgewekte vrouw van in de vijftig die zelf vier kinderen had grootgebracht. Ze verklaarde hem kerngezond, dat zijn ontwikkeling helemaal volgens plan verliep en dat hij naar huis kon zodra ik zelf naar huis mocht.
‘Heb je hulp thuis?’ vroeg ze, terwijl ze aantekeningen maakte op haar tablet. ‘De eerste weken met een pasgeborene kunnen overweldigend zijn, vooral als je al een ander kind hebt.’
‘Mijn ouders wonen hier vlakbij,’ zei ik, wat waar was, maar toch onvolledig voelde. Mijn ouders zouden wel helpen, maar zij waren op dit moment niet primair verantwoordelijk voor Autumn. Die verantwoordelijkheid lag bij Brooke, die nog steeds haar telefoon niet opnam.
Nadat de kinderarts vertrokken was, probeerde ik een andere aanpak.
Ik logde in op sociale media op mijn telefoon en bekeek Brookes accounts. Ze was altijd al actief online geweest en plaatste voortdurend foto’s van haar schilderijen, haar reizen en haar etentjes in trendy restaurants.
Haar laatste bericht was van vier dagen geleden: een foto van haar ontbijt, een uitgebreide avocadotoast met een onderschrift over dat ze zichzelf eens flink aan het verwennen was.
Sindsdien niets meer.
Geen foto’s van de herfst.
Er is geen nieuws over hun tijd samen.
Niets.
De stilte was oorverdovend.
Mijn telefoon trilde door een berichtje van mijn collega Jennifer, die vroeg hoe het met me ging en of ik iets nodig had. Ik stuurde snel een antwoord terug waarin ik haar bedankte voor de babykleertjes en haar geruststelde dat alles goed met me ging.
Maar het ging niet goed met me.
Er was iets fundamenteels in me veranderd – een soort moederlijk alarmsysteem dat zich niet liet uitschakelen, hoe hard ik ook probeerde te redeneren.
Slapen werd onmogelijk.
Zelfs toen mijn zoontje vredig in zijn wiegje naast mijn bed lag te slapen, lag ik wakker en staarde ik naar het plafond. De verpleegkundigen hadden me pijnstillers gegeven, maar die hielpen niet tegen mijn malende gedachten.
Rond middernacht belde ik mijn vaders mobiele telefoon.
Hij nam na drie keer overgaan op, zijn stem nog slaperig.
‘Wat is er aan de hand?’ vroeg hij meteen. ‘Gaat het wel goed met de baby?’
‘Het gaat goed met de baby,’ verzekerde ik hem. ‘Ik vroeg me alleen af… heb je vandaag nog iets van Brooke gehoord?’
Er viel een stilte.
“Nee, maar ik weet zeker dat ze het gewoon druk heeft met Autumn. Je weet hoe vermoeiend kinderen kunnen zijn.”
‘Papa, ze neemt helemaal niet op. Ze heeft al dagen niets online geplaatst. Vind je dat niet vreemd?’
Nog een pauze.
Deze keer langer.
‘Misschien is haar telefoon leeg,’ opperde hij, hoewel hij niet overtuigd klonk. ‘Of misschien is ze haar oplader kwijt. Je weet hoe verstrooid ze kan zijn.’
Verspreid.
Dat was het woord dat mijn ouders altijd gebruikten voor Brooke.
Verstrooid, vrijgeestig, artistiek – maar nooit onverantwoordelijk, onbetrouwbaar of fundamenteel onbekwaam om de behoeften van anderen boven die van haarzelf te stellen.
‘Zou je morgen even langs haar huis kunnen rijden?’ vroeg ik, terwijl ik probeerde de wanhoop uit mijn stem te houden. ‘Gewoon om even te kijken hoe het met ze gaat.’
‘Natuurlijk,’ zei papa. ‘Morgenochtend vroeg. Probeer wat uit te rusten, schat. Alles komt goed.’
Maar ondanks alles bleef die knagende zorg over Autumn altijd aanwezig.
Ik stuurde Brooke meerdere keren per dag een berichtje. Haar reacties kwamen snel genoeg, altijd vrolijk en geruststellend – foto’s van Autumn die lachend in de camera keek, filmpjes van haar die aan de keukentafel aan het kleuren was.
Alles zag er prima uit.
Alles leek normaal.
Maar Autumn had niet gevraagd om met me te praten.
In vijf jaar tijd waren we nooit langer dan één nacht van elkaar gescheiden geweest. En zelfs dan belde ze me nog drie keer voor het slapengaan.
Nu is het stil rondom de radio.
‘Ze heeft waarschijnlijk gewoon te veel plezier met tante Brooke,’ opperde mijn moeder toen ik mijn zorgen uitte. ‘Je weet hoe kinderen zijn. Ze zijn snel afgeleid.’
Misschien had ze wel gelijk.
Misschien was ik wel paranoïde.
Van kersverse moeders werd toch verwacht dat ze overdreven beschermend waren?
De verpleegkundigen hadden me gewaarschuwd voor postnatale angst, hoe die ervoor kon zorgen dat alles angstaanjagender leek dan het in werkelijkheid was.
Op de derde dag gaven de artsen me toestemming om naar huis te gaan.
Mijn moeder was naar huis gegaan om te douchen en zich om te kleden, en had beloofd binnen een uur terug te zijn. Mijn vader was in de kantine koffie aan het halen.
Ik zat in het ziekenhuisbed met mijn pasgeboren zoontje in mijn armen, slapend, en voelde hoe de last van alles wat er gebeurd was eindelijk op mijn schouders neerdaalde.
Ik moest Autumn zien.
Het verlangen om mijn dochter vast te houden was van een doffe pijn uitgegroeid tot een dringende behoefte die ik niet langer kon negeren.
Ik heb Brooke gebeld.
Het toestel ging vijf keer over voordat het naar de voicemail ging.
Ik probeerde het meteen opnieuw.
Hetzelfde resultaat.
Een derde poging leverde hetzelfde frustrerende resultaat op.
De angst bekroop me als ijskoud water.
Vervolgens belde ik naar het huis van mijn ouders, in de veronderstelling dat Brooke Autumn daar misschien naartoe had meegenomen.
Geen antwoord.