Weken later ontving ze onverwacht een e-mail van Harper, een oude studievriendin. Het was het eerste bericht dat Emma zichzelf toestond te openen. Voor het eerst had ze niet het gevoel dat ze op de vlucht was. Ze had het gevoel dat ze een keuze maakte.
Uiteindelijk verhuisde Emma naar Portland, Maine. Ze huurde een klein appartement boven een bakkerij dat naar vers brood rook. Ze vond werk bij een architectenbureau waar niemand zich met haar zaken bemoeide. Ze volgde pottenbaklessen. En ze adopteerde een bejaarde beagle genaamd Clover, die elke nacht doorsnurkte.
Stapje voor stapje bouwde Emma een leven op dat in alle rust en op een prachtige manier van haarzelf voelde.
Daniel bleef haar proberen te bereiken – e-mails wisselden af tussen verontschuldigingen en verwijten – maar ze reageerde nooit. Ze blokkeerde hem niet; het feit dat zijn berichten niet gelezen werden, was genoeg.
Een jaar nadat ze verdwenen was, zat Emma bij zonsondergang op de pier, met Clovers hoofd op haar schoot. De herinnering aan die verjaardag – ooit zo levendig – voelde nu als een verre storm die ze had overleefd.
Ze haatte Daniel niet meer. Op een vreemde manier was ze hem zelfs dankbaar. Die wrede uitspraak had haar ertoe aangezet om na jaren van zelfkritiek eindelijk voor zichzelf te kiezen.
Die avond, voor het slapengaan, schreef ze nog een laatste zin in haar dagboek:
“Ik ben nooit verdwenen. Ik ben uiteindelijk weer opgedoken.”
Toen sloot ze het notitieboekje, deed het licht uit en voelde een rust die ze ooit voor mogelijk had gehouden nooit meer te ervaren.