Ik hield hem omhoog. Niet naar haar, maar naar haar telefoon, die nog steeds aan het opnemen was op het aanrecht. Hij spatte in duizend stukjes uiteen, het scherm veranderde in een spinnenweb.
« NEE! » riep ze, even afgeleid.
Dat was alles wat ik nodig had. Ik greep het keukenmes. Niet om het te gebruiken, maar om het vast te houden. « KRUIS OPNIEUW! » schreeuwde ik, mijn stem schor.
Ze staarde naar het mes, en vervolgens naar mij. Haar ‘slachtoffer’ was gewapend. Haar ‘bewijs’ was vernietigd. En in de gang hoorden we allebei het geluid van een sleutel in een slot.
Jade had haar besluit genomen. Ze gooide de overgebleven flesjes niet in de gootsteen, maar tegen de muur. Ze spatte in stukken uiteen, waardoor glasscherven en kostbare insuline overal verspreid raakten. « Als ik niet kan winnen, winnen wij ook niet! » schreeuwde ze, voordat ze naar de achterdeur snelde, net toen mevrouw Bufort door de voordeur binnenkwam.
« Oh mijn God! » riep mevrouw Bufort hijgend uit, terwijl ze het tafereel in zich opnam: ik, wankelend, met een mes in mijn hand, omringd door gebroken glas en de weeïge, overweldigende geur van insuline. De keuken leek wel een slagveld.
« Ze… ze heeft het vernield, » mompelde ik, terwijl ik uitgeput langs de zijkant van het meubel naar beneden gleed. Het mes viel met een metalen klap op de grond. « Alles… »
« Het komt allemaal goed, mijn kind, » zei mevrouw Bufort terwijl ze 112 belde. « De hulpdiensten zijn onderweg. Ik ben er voor je. »
Maar toen ik naar beneden keek, zag ik het. De spuit. Die Jade had klaargemaakt met die kleine, levensreddende dosis. Hij was onder de toonbank gerold. In de algemene verwarring, met mevrouw Bufort voor de deur, had ik hem gegrepen. Verborgen. Ik had hem al in mijn dij geïnjecteerd, net toen de sirenes luider werden. Jade had niet alles vernietigd. Ze had me net genoeg overgelaten om te overleven.
De ambulancebroeders vonden me op de keukenvloer, bij bewustzijn maar in ernstige diabetische ketoacidose, omringd door glas. Ze vonden Jade verstopt in het schuurtje van de buren, hysterisch, bewerend dat ik haar had mishandeld.
Het werkte niet. Het bewijs was te overweldigend. De getuigenis van mevrouw Bufort. De gebroken flesjes. Het mes. Mijn toestand. En de genadeslag: haar telefoon. De simkaart was kapot, maar de geheugenkaart was intact. De politie vond haar video’s terug. De video’s waarin ze me uitdaagde. De video waarin ze mijn symptomen beschreef. De video waarin ik, nauwelijks bij bewustzijn, gedwongen werd om te « bekennen ».
Mijn ouders kwamen in het ziekenhuis aan en troffen mij aan op de intensive care, hun oudste dochter in politiehechtenis. Hun ontkenning stortte abrupt in elkaar. Ze zagen de beelden. Ze hoorden mijn getuigenis en die van mevrouw Bufort. Mijn tante, een verpleegster, kwam binnenstormen en berispte hen scherp in de gang van het ziekenhuis voor jarenlange opzettelijke en rampzalige nalatigheid.
Er zijn negen dagen voorbij. Vanmorgen ben ik uit het ziekenhuis ontslagen. Mijn vader heeft een biometrische kluis in mijn kamer geïnstalleerd voor mijn nieuwe, verdrievoudigde insulinevoorraad. Mijn moeder is teruggetrokken, stil, luistert eindelijk en volgt intensieve gezinstherapie.
En Jade? Ik hoorde dat ze vanochtend in de rechtbank heeft gehuild. De aanklachten werden voorgelezen: vernieling van eigendom (meer dan $3000 aan insuline), roekeloos gedrag, wederrechtelijke vrijheidsberoving en mishandeling. Haar advocaat probeerde te beargumenteren dat het om « rivaliteit tussen broers en zussen » ging. Nadat de rechter de video had bekeken waarop ik een emotionele uitbarsting had tijdens Jades monoloog, stelde hij haar borgsom vast op een bedrag dat mijn ouders niet konden (of wilden) betalen. Ze wordt vastgehouden voor een volledig psychiatrisch onderzoek.
De rechercheur vertelde me dat het huis van de familie een plaats delict was. Ik verblijf voorlopig bij mevrouw Bufort. Haar huis is rustig en ze zet thee die ik erg lekker vind. Ik weet niet wat er gaat gebeuren. Ik weet niet of mijn familie ooit weer ‘normaal’ zal zijn, of zelfs of ik dat wel wil. Maar ik leef nog. En voor het eerst weet iedereen dat ik niet doe alsof.