technologische rechtvaardigheid.
Een paar weken later was het stof neergedaald. Grace was niet meer in het verpleeghuis. Ze zat in de zonnige woonkamer van Kevins appartement, met een warme mok thee in haar handen. De kamer was klein, vol elektronica en drone-onderdelen, maar gevuld met meer warmte en liefde dan haar grote, lege huis in jaren had gekend. Kevin zat naast haar en liet haar geduldig zien hoe ze de FPV-bril (first-person view) moest gebruiken, waardoor ze de wereld vanuit het perspectief van zijn drone kon zien.
Voor het eerst lachte ze, oprecht en vrolijk, terwijl ze de kleine drone door het park buiten hun raam zag razen. Ze was veilig. Ze was geliefd. Ze was thuis.
Ze zette de bril af en keek naar haar kleinzoon, die haar met een tedere glimlach aankeek. Zijn ogen, zo vergelijkbaar met die van zijn grootvader, waren gevuld met een stille, onwankelbare liefde die meer waard was dan welke erfenis dan ook.
« Je moeder en oom hebben urenlang gereden, » zei ze zachtjes, haar stem doorspekt van onwankelbare verwondering. « Ze zochten een plek zo afgelegen, zo geïsoleerd, dat ze dachten dat niemand me ooit zou vinden. Ze wilden me in de steek laten, me van de wereld afsluiten. »
Ze stak haar hand uit en raakte hem aan, terwijl ze met haar vingers de lijnen van zijn behendige, vaste hand volgde. « Maar ze vergaten, » fluisterde ze met een flauwe, droevige glimlach op haar lippen, « dat ik een kleinzoon heb wiens ogen overal zijn. Ze hebben zo hard geprobeerd me op aarde kwijt te raken dat ze er nooit aan gedacht hebben om naar de hemel te kijken. »