Samantha sloeg haar armen over elkaar. « We waren overweldigd, Naomi. We moesten op drie kinderen passen, weet je. »
‘Ik weet het,’ onderbrak ik. ‘Maar Zara is geen last die je zomaar neer kunt zetten omdat je moe bent. Ze is een kind. Mijn kind. En ze verdient het om zich veilig te voelen.’
Mijn vader wreef over zijn voorhoofd. ‘Dus dat is alles? We staan gewoon op straat?’
‘Nee,’ zei ik. ‘Jullie hebben een week om een plek te vinden. Jullie zijn volwassenen. Ik vertrouw erop dat jullie het redden.’
Ze wisselden blikken uit – ongemakkelijk, vol weerstand, maar ook berustend.
‘We hadden er eigenlijk niet goed over nagedacht,’ zei mijn moeder zachtjes. ‘We dachten dat je na een dag of twee wel rustiger zou worden.’
‘Ik ben niet boos,’ zei ik. ‘Ik ben er klaar mee.’
Er werd niet geschreeuwd. Geen dramatisch vertrek. Alleen een stilzwijgend besef dat er al lang voor dit moment iets kapot was gegaan, en dat ik eindelijk weigerde om de brokstukken in mijn eentje bij elkaar te houden.
Aan het eind van de week verhuisden ze. Niet bepaald elegant, maar het is ze gelukt.
Zara en ik gingen een paar dagen later terug naar het huis. Het voelde anders. Stil, maar op een vredige manier. Ze liep van kamer naar kamer en raakte vertrouwde voorwerpen aan.
‘Is dit nu echt ons huis?’ vroeg ze.
‘Ja,’ zei ik. ‘Die van ons.’
We hebben samen haar kamer ingericht. Kerstverlichting. Tekeningen. Het beddengoed met vossenprint dat ze zelf had uitgekozen.
Ze vroeg of we ze ooit nog terug zouden laten komen.
‘Niet tenzij je dat zelf wilt,’ zei ik. ‘En alleen op manieren die veilig aanvoelen.’
Ze dacht even na en knikte toen.
Die avond maakten we pasta en keken we naar vuurwerk op tv. Ze viel lang voor middernacht in slaap op mijn schoot. Ik keek de kamer rond. Hetzelfde huis, maar op de een of andere manier lichter. Rustigere uren.
En voor het eerst in lange tijd voelde het alsof we de toekomst zelf in de hand hadden.