Mijn 8-jarige zoon werd door zijn 12-jarige neef in elkaar geslagen, met meerdere gebroken ribben tot gevolg. Net toen ik de politie wilde bellen, griste mijn moeder de telefoon uit mijn handen. « Het zijn gewoon jongens die vechten! Je verpest de toekomst van mijn lieve kleinzoon! » Mijn vader keek mijn zoon niet eens aan. « Je maakt er altijd zo’n drama van. » Mijn zus glimlachte triomfantelijk. Ze hadden geen idee wat ik van plan was.
Mijn zoon Daniel was acht jaar oud toen het allemaal gebeurde. Hij was een stille, magere jongen, meer geïnteresseerd in tekenen dan in vechten. Die zondag met het gezin leek onschuldig: lunch bij mijn ouders thuis, geforceerd gelach en de gebruikelijke spanning die altijd onder de tafel hing. Mijn neef Marcos, twaalf jaar oud, was het tegenovergestelde: sterk, impulsief, gewend zijn zin te krijgen omdat « hij nog maar een kind was ». Niemand hield de kinderen echt in de gaten; zoals altijd was ik de enige die zich zorgen maakte.
Het gebeurde allemaal in de tuin. Ik hoorde een doffe klap, gevolgd door een gil die me ‘s nachts nog steeds achtervolgt. Ik rende ernaartoe en zag Daniel op de grond liggen, kronkelend van de pijn en met moeite ademhalend. Marcos stond erbij, bleek maar niet huilend. Hij zei dat ze « gewoon aan het spelen » waren en dat Daniel gevallen was. Iedereen geloofde zijn verhaal meteen… behalve ik.
In het ziekenhuis was de diagnose verschrikkelijk: meerdere gebroken ribben. De dokter keek me ernstig aan en vroeg of het een ongeluk in huis was geweest. Ik voelde mijn bloed koken. We gingen terug naar het huis van mijn ouders om onze spullen op te halen, en toen barstte de hel los. Ik pakte mijn telefoon om de politie te bellen.
Mijn moeder griste hem uit mijn handen.
« Het zijn maar kinderen die aan het vechten zijn! Je verpest de toekomst van mijn geliefde kleinzoon! »
Mijn vader keek niet eens naar Daniel, die zwaar ademend tegen mijn schouder leunde.
‘Je maakt altijd zo’n drama van alles,’ zei hij, alsof we het over een gebroken bord hadden.
Mijn zus, Marcos’ moeder, zei niets. Ze glimlachte. Een kleine, tevreden glimlach, alsof ze iets had gewonnen. Op dat moment begreep ik dat het niet alleen nalatigheid was: het was medeplichtigheid.
Ik zweeg. Ik legde de telefoon neer. Ik knikte. Iedereen dacht dat ik had toegegeven, dat ik zoals altijd het onrecht zou slikken. Niemand had kunnen vermoeden dat ik die nacht, terwijl mijn zoon in pijn sliep, al een beslissing had genomen die de balans in ons gezin voorgoed zou veranderen.
Ik heb die dag de politie niet gebeld, maar ik heb ook niet zomaar toegekeken. De volgende ochtend heb ik kopieën van het medisch rapport, foto’s van de verwondingen en een psychologische evaluatie voor Daniel opgevraagd. Elk document was bewijs, elke handtekening een bevestiging dat dit geen spelletje was geweest. Mijn zoon begon bang te worden voor harde geluiden en werd ‘s nachts huilend wakker. Ook dat werd gedocumenteerd.