Het bed herbergt geen gevaar. Het herbergt geschiedenis.
Het bed is geen plek van de dood, het is een plek van het leven.
Wanneer iemand sterft, blijft er in de kamer geen duisternis achter. Het is herinnering. Het is het spoor van alles wat daar is beleefd: gesprekken, genegenheid, gelach, nachten vol samenzijn, gezamenlijke gebeden.
Angst ontstaat niet omdat er iets mis is met de ruimte, maar omdat de confrontatie ermee ons dwingt te kijken naar datgene wat we vermijden:
Ons verdriet.
Onze leegte.
Onze sterfelijkheid.
Daarom durven velen daar niet te slapen. Ze zijn niet bang voor het bed, maar bang om de pijn opnieuw te beleven.
Maar liefde verdwijnt niet. Ze verandert.
Wat zich in die kamer bevond, was niet de dood: het was leven.
Het bed is geen graf. Het is een getuige van wat er was.
Het is niet verboden om in het bed van een overledene te slapen.
Er is geen Bijbelse of christelijke leer die het verbiedt om in het bed van iemand die al is overleden te slapen. Evenmin is er enige grond om te geloven dat het bed « besmet » raakt of met schaduwen wordt belast.