Maar de ochtend leek nog een eeuwigheid ver weg. Het was alweer 23:15 uur. De telefoon ging.
‘De waarheid ligt begraven,’ zei de vervormde stem. ‘De rozenstruik. Graaf, Christina. Voordat ze je vinden.’
Ik pakte een zaklamp en een schepje. Ik ging naar buiten in de snijdende oktobernacht, op weg naar de rozentuin die ik voor mijn moeder had aangelegd. De wind huilde door de esdoorns, als een koor van verdoemden. Ik knielde neer in de aarde en klauwde in de bevroren grond aan de voet van de Koningin Elizabethroos .
Mijn troffel stootte tegen iets hards. Een waterdichte Pelican-koffer.
Ik rukte het uit de grond, net toen een lichtstraal van een zaklamp vanuit de richting van de schuur door de duisternis sneed.
‘Mam? Wat doe je hier buiten?’