Na de rechtszaak verhuisde ik naar een klein appartement met uitzicht op zee. Ik keek urenlang naar de golven. Soms stelde ik me Lucía voor die over het zand rende. Andere keren huilde ik alleen maar.
Maar op een dag veranderde er iets. Ik kreeg een brief. Er stond geen afzender op, maar ik herkende het handschrift. Het was van Javier.
« Maria, » stond er in de brief, « ik weet dat ik je vergeving niet verdien. Maar ik wil dat je de waarheid weet. Mijn moeder chanteerde me. Ze dreigde me te ruïneren en iets over mijn verleden te onthullen als ik haar het geld niet gaf. Die dag, toen ze je onder druk zette, wist ik niet hoe ik moest reageren. Ik verstijfde. Ik lachte niet… Ik was in shock. Ik zweer dat ik dat allemaal niet wilde. »
Ik las de brief steeds opnieuw. Liet hij? Was het weer een manipulatie? Ik wist het niet. Maar er roerde iets in me. Het was geen vergeving, maar een behoefte om te begrijpen. Ik besloot hem in de gevangenis op te zoeken.
Toen ik hem zag, was hij ouder geworden. Zijn ogen waren niet meer die van de man die ik kende. « Maria, het spijt me, » mompelde hij.
« Ik ben niet degene die spijt heeft, » antwoordde ik koel. « Omdat jouw stilzwijgen onze dochter heeft gedood. »
Zijn ogen vulden zich met tranen. Even zag ik iets menselijks in hem, maar niet genoeg om de pijn weg te nemen. Ik stond op en liep weg. Bij de gevangenispoort haalde ik diep adem. Voor het eerst voelde ik geen haat. Ik voelde vrijheid.