Het interview op het asfalt.
Op de I-95 viel de regen niet zomaar, maar kletterde het op de voertuigen. Het was een hevige, grijze stortbui die de snelweg veranderde in een ware ijsbaan voor vrachtwagens.
Mijn naam is Stuart. Ik ben achtentwintig jaar oud en sinds afgelopen dinsdag ben ik officieel « ontslagen ». Dat is de term die in het bedrijfsleven wordt gebruikt voor « werkloos ». Ik heb vijf jaar lang gestudeerd voor mijn diploma lucht- en ruimtevaarttechniek en ben als beste van mijn klas afgestudeerd, om vervolgens ontslagen te worden bij een klein bedrijf vanwege « bezuinigingen ».
Ik reed in mijn Ford Focus uit 2012 naar huis na een rampzalig sollicitatiegesprek in Philadelphia. De auto stonk naar muffe fastfood en wanhoop. De interviewer had nauwelijks naar mijn portfolio gekeken. Hij zei dat ik « doorzettingsvermogen en ervaring » miste.
Ik was uitgeput. Ik was blut. Ik wilde alleen maar naar huis, naar mijn kelderappartement, en een week lang slapen.
Toen zag ik ze.
Aan de kant van de snelweg flikkerden de alarmlichten zwakjes in de regen, en daar stond een oude beige Buick Century. Het leek wel een relikwie uit de jaren 90.
Vlakbij stond een oude man, verscholen onder een dunne windjack, te vechten tegen de wind. Hij probeerde een bandenlichter los te draaien, maar die zag er fragiel uit. Een vrouw, die op de passagiersstoel zat, leek doodsbang.
Auto’s raasden met 110 kilometer per uur langs hen heen en besproeiden hen met vies water. BMW’s. Mercedessen. Tesla’s. Geen van hen remde af.
Ik zuchtte. Ik klemde mijn handen om het stuur. Daar had ik geen tijd voor. Ik had er de energie niet voor.
Maar ik keek nog eens naar de oude man. Hij gleed uit. Hij viel bijna onder de auto’s.
« Verdomme, » mompelde ik.
Ik parkeerde aan de kant van de weg.
Hoofdstuk 1: De wielmoer
Ik pakte mijn grote regenjas van de achterbank en stapte uit. De wind trof me als een klap.
« Meneer! » riep ik boven het verkeerslawaai uit.
De oude man schrok. Hij draaide zich om. Hij zag eruit als een verzopen kat. Zijn bril was beslagen en zijn handen trilden hevig; ik kon niet zeggen of het door de kou kwam of door de ziekte van Parkinson.
« Ik… ik krijg hem niet los! » riep hij met een dunne, nasale stem. « Hij zit helemaal vastgeroest! »
« Stap in de auto! » beval ik hem. « Je krijgt onderkoeling. Ik regel het wel. »
« Maar- »
« Ga je gang! » Ik leidde hem zachtjes naar de passagiersdeur en duwde hem samen met zijn vrouw naar binnen.
Ik knielde neer in de modder.
Hij had gelijk. De wielmoeren zaten muurvast. Degene die de band er als laatste op had gezet, had een slagmoersleutel gebruikt om ze los te draaien.
Ik bekeek de lekke band. Hij was niet alleen lek; hij was helemaal gescheurd.
In de auto keken het oude echtpaar me aan. De vrouw, met wit haar in een knot, zwaaide even kort naar me en zag er bezorgd uit.
Ik haalde diep adem. Ik deed een beroep op mijn technische vaardigheden. Pure kracht zou niet volstaan. Ik had een hefboom nodig.
Ik liep naar mijn kofferbak. Ik haalde er een holle metalen buis uit die ik bewaard had als hefboom. Ik schoof hem over de steel van de bandenlichter. Natuurkunde, weet je.
Piep. KLAK.