Lucas vertelde langzaam, aanvankelijk met enige schaamte: hij woonde in de wijk Jardim São Pedro met zijn grootmoeder Helena en zijn kleine broertje Pedro. Zijn moeder, Fernanda, werkte als schoonmaakster en was bijna nooit thuis. Hij ging naar school en hielp daarna in de snackbar om wat geld te verdienen voor de schoolkosten en de medicijnen van zijn grootmoeder, die een hartaandoening had. Hij was tien jaar oud, maar hij sprak als iemand die veel ouder was.
Antônio luisterde met een zwaar hart. Ook hij had op diezelfde leeftijd snoep op straat verkocht, ook hij had een uitgeputte moeder gehad, ook hij wist hoe het voelde om met honger naar bed te gaan. Zijn verhaal en dat van de jongen leken te veel op elkaar.
‘Lucas,’ zei ze uiteindelijk, ‘je hebt niet alleen dit bedrijf geholpen. Je hebt mij geholpen. Je hebt me eraan herinnerd waar ik vandaan kom.’
Hij overhandigde haar een kaartje met zijn naam in gouden letters.
‘Ik zou graag je oma en je moeder willen ontmoeten. Zouden ze het leuk vinden om met me te dineren?’
‘Ik moet het ze vragen, meneer,’ antwoordde de jongen, terwijl hij de kaart omhelsde alsof het een kostbaar bezit was.
Tijdens de busrit naar huis bleef Lucas naar het kaartje kijken. Hij had geen idee dat dit kleine rechthoekje papier de sleutel was die een deur vol geheimen, pijn… en ook nieuwe kansen zou openen.
Die nacht, in het kleine huisje met de gebarsten muren, vertelde ze haar grootmoeder het hele verhaal. Helena luisterde zwijgend, haar lepel boven de pan met bonen zwevend. Toen ze de naam in gouden letters zag staan, verstijfde ze.
‘Kent die vrouw die man?’ vroeg Lucas.
‘Ik weet het niet zeker…’, antwoordde ze, maar haar ogen spraken boekdelen. Er lag een oeroude herkenning in haar blik.
Toen Fernanda uitgeput en met gebogen schouders thuiskwam van haar werk, vertelde Lucas haar alles nog eens. Toen ze ‘Antônio Mendes’ las, trok de kleur uit haar gezicht. Ze wisselde een zwijgende blik met haar moeder.
‘Het is een bekende naam, jongen,’ zei hij uiteindelijk. ‘Hij is een belangrijk man in São Paulo.’
Maar Lucas had het gevoel dat het niet alleen dat was. Alsof die naam een herinnering had weggerukt die ze allebei liever begraven hadden willen laten.
Desondanks namen ze, na erover te hebben gepraat, de uitnodiging aan. Ze wisten niet dat ze daarmee rechtstreeks een verleden binnenstapten dat nooit was afgesloten.
Op zaterdag werden ze opgehaald door een glimmende zwarte auto op de onverharde weg in de buurt. De buren kwamen naar buiten om te kijken. Lucas en Pedro droegen hun beste kleren, die eenvoudig maar schoon en goed gestreken waren dankzij Helena’s handen.
Het restaurant waar Antônio hen mee naartoe nam, was elegant, met witte tafelkleden en kristallen glazen. Voor Lucas was het alsof hij een andere wereld binnenstapte. Pedro kon zijn ogen niet afhouden van de verlichting en het grote aquarium bij de ingang.
Toen de eigenaar opstond om hen te begroeten, glimlachte hij hartelijk.
« Familie Ferreira, wat fijn om jullie te zien. »
Maar toen zijn ogen die van Fernanda ontmoetten, viel er een zware stilte. Hij herkende haar. Zij hem ook. En toen hij naar Helena keek, werd die zekerheid alleen maar sterker: het was niet de eerste keer dat hun paden elkaar kruisten.
Tijdens het avondeten praatten ze over luchtige dingen: school, de buurt, Lucas’ dromen, Pedro’s kattenkwaad. Maar onder de oppervlakte groeide de spanning. Er waren vragen die geen van hen durfde te stellen waar de kinderen bij waren.
Pas toen de twee kleintjes naar het aquarium vertrokken, haalde Antônio diep adem.
« Fernanda… Doña Helena… ik moet eerlijk tegen jullie zijn. »
Ze verstijfden allebei.
—Toen Lucas me jullie volledige namen vertelde, had ik al een vermoeden—vervolgde hij—“Helena,” “Fernanda,” “Ferreira”… Zo’n dertig jaar geleden ontmoette ik een familie met precies dezelfde namen.”
Fernanda klemde het servet stevig vast.
‘Je was verdwenen,’ zei ze zachtjes, haar ogen gevuld met tranen. ‘De ene dag was je er nog, als vriend van mijn broer, als hulp in huis… en de volgende dag was je weg, alsof je nooit bestaan had.’
Antônio sloot even zijn ogen.
« Ik… ik was net het bedrijf aan het opzetten, ik trouwde, mijn leven veranderde heel snel. Je broer raakte betrokken bij gevaarlijke mensen, en ik… ik was bang. Ik nam afstand. »
‘Je hebt hem in de steek gelaten,’ zei Helena, haar stem scherp van jarenlange wrok. ‘Je hebt hem en ons in de steek gelaten.’
‘Ik heb geen excuses,’ gaf hij toe. ‘Alleen maar fouten.’
Fernanda keek hem aan met een mengeling van woede en pijn.
‘Je hebt niet alleen mijn broer achtergelaten. Herinner je je mijn zus, Beatriz nog?’
De naam viel als een loodzware last op tafel.