Er klonk angst in de stem van zijn zoon – angst om deze prille, tere hoop te verliezen.
Marcelo keek naar zijn eigen handen, handen die enorme contracten hadden getekend, wolkenkrabbers hadden gebouwd, prijzen hadden verzameld… en die er nog steeds niet in waren geslaagd de pijn van zijn zoon te verlichten.
‘Ik laat hem gaan,’ zei hij uiteindelijk, tot zijn eigen verbazing, net als die van Felipe.
Die nacht kon hij niet slapen.
Hij liep heen en weer door hun enorme huis in Alphaville, langs glimmende « Ondernemer van het Jaar »-trofeeën die plotseling hol aanvoelden.
Hij wist hoe hij geld moest geven. Hij wist niet hoe hij tijd moest geven.
Hij wist hoe hij torens moest bouwen, maar geen bruggen voor zijn zoon.
Om drie uur ‘s ochtends ging de telefoon. Renata, zijn vrouw, zat boven te snikken.
“Felipe heeft koorts.”
“Ik wilde hem gewoon zien lachen”
Marcelo rende naar Felipe’s kamer. De jongen beefde, zijn gezicht was rood.
‘Het is die stomme modder,’ snauwde Renata, terwijl ze een koude doek tegen zijn voorhoofd drukte.
Marcelo belde dokter Henrique, hun vertrouwde arts. De man arriveerde midden in de nacht, onderzocht Felipe en kwam tot een eenvoudige conclusie: een virusinfectie. Waarschijnlijk iets wat hij in het park had opgelopen. Niets te maken met modder.
Marcelo vertelde hem nog steeds alles: de arme jongen, de belofte, de ‘magische’ behandeling.
De dokter luisterde aandachtig, met samengeperste lippen, en herinnerde hem aan wat ze al wisten: Felipe’s blindheid was vermoedelijk onomkeerbaar. Onderontwikkelde oogzenuw. Onderzoeken. Rapporten.
‘Modder geneest dat niet, Marcelo. Er bestaat geen wondermiddel.’
‘Ik weet het,’ zei Marcelo uitgeput.
‘Waarom heb je het dan toegestaan?’
Marcelo keek naar Felipe, die vredig sliep, een kalmte die hij al jaren niet meer had gezien.
‘Omdat hij glimlachte,’ antwoordde hij zachtjes. ‘Ik wilde hem gewoon zien glimlachen.’
Toen de dokter vertrok, zakte Renata in elkaar op de keukentafel.
Ze bekende dat ze er helemaal genoeg van had:
ze kon geen wonderclaims meer verdragen, geen medelijden meer van een specialist, geen onschuldige vragen meer van Felipe over waarom hij niet kon rennen zoals andere kinderen of welke kleur de lucht had.
Ze beschuldigde Marcelo ervan zich in zijn werk te verschuilen en haar alleen met de pijn achter te laten.
En hij kon het niet ontkennen. Ze had gelijk. Hij was op de vlucht geweest.
Dus, bijna als een overgave, beloofde hij:
« Morgen neem ik hem weer mee naar het park. »
EEN WERELD GESCHILDERD MET WOORDEN
‘s Ochtends was de koorts verdwenen en werd Felipe enthousiast wakker. Hij vroeg of het al tijd was om naar het park te gaan.
Renata bakte in stilte pannenkoeken.
Toen hij tien was, nam Marcelo hem mee naar Ibirapuera. Ze zaten samen op dezelfde bank.
Ze wachtten vijftien minuten. Dertig.
Felipe’s stem zakte. « Hij komt niet. »
Net toen zijn teleurstelling op het punt stond in tranen uit te barsten, kwam Davi bezweet en met de modderzak in zijn hand naar hen toe gerend.
« Sorry dat ik te laat ben! Mijn oma had hulp nodig! »
Het hele gezicht van Felipe lichtte op.
Het ritueel herhaalde zich: gesloten ogen, modder, zachte uitleg.
Maar deze keer voegde Davi iets nieuws toe.
Terwijl de modder opdroogde, begon hij over de wereld te vertellen.
Hij beschreef de dikke bruine stam van een hoge boom, donkergroene bladeren eronder, heldergroen aan de uiteinden, bewegend als een groene oceaan. De lichtblauwe lucht, als zwembadwater wanneer de zon erop schijnt. Witte wolken in de vorm van rennende honden, boten, katoen.
Marcelo zat aan de zijkant en luisterde aandachtig terwijl Felipe zich in elk woord verdiepte, alsof zinnen beelden schilderden die hij met zijn ogen niet kon waarnemen.
Die dag zag Felipe het nog steeds niet.
En de volgende ook niet.
En de dag daarna ook niet.