Zelfs tijdens lange periodes van eenzaamheid bewaart het lichaam herinneringen aan aanraking. Het gebrek aan genegenheid kan zich uiten in spanning, rusteloosheid of vermoeidheid – niet vanwege zwakte, maar omdat de behoefte aan nabijheid diep menselijk is.
Momenten van tederheid maken kalmerende hormonen vrij. Zonder deze hormonen vindt stress gemakkelijker zijn weg naar binnen en kan de slaap onrustig worden. Dit is geen kwetsbaarheid, maar biologie.
Werk, hobby’s, boeken, sporten en vriendschappen vullen allemaal een deel van de leegte. Ze voeden de ziel, jazeker, maar ze kunnen de warmte van gedeelde intimiteit niet volledig vervangen.
Als genegenheid te lang uitblijft, kan twijfel toeslaan: ben ik nog wel beminnelijk? Maar deze leegte zegt niets over onze waarde – het weerspiegelt de omstandigheden, niet onze waarde.

Het menselijk hart leert ermee om te gaan, ergens anders betekenis te vinden. Maar te lang leven zonder tederheid is als slechts de helft van de lucht inademen – je overleeft, maar je voelt je niet echt levend.