« Jasop… wat heb je gedaan? »
Hij stotterde—excuses, dwaalredenen, uitleg—maar zijn stem kon de werkelijkheid niet uit zijn hoofd zetten. Iedereen keek toe. Iedereen begreep het.
Het verhaal dat hij had opgebouwd, spatte uiteen als zijn glas op de grond.
Ik ben niet veel langer gebleven. Dat hoefde ik ook niet. De waarheid was eerlijk.
Terwijl we de kinderen in hun stoelen vastgespen en ons klaarmaakten om te vertrekken, stapte Jasop naar voren.
“Olivia… wacht even.”
Ik stopte.
“Ik… ik had niet gedacht dat je dat ooit zou doen—”
‘Heb je geluk gevonden?’ vulde ik vriendelijk aan. ‘Jasop… je hebt mijn leven niet beëindigd. Je hebt het bevrijd.’
Zijn uitdrukking verkruimelde—pot iп aпger, bυt iп het besef van wat hij had verloren.
We reden weg, het licht scheen door de ramen, vier kleine stemmetjes brabbelden vrolijk.
Ik heb geen wraak genomen.