Toen fluisterde Valeria iets wat iedereen verraste:
“Mama zou Camila leuk gevonden hebben.”
Camila’s keel snoerde zich samen.
Renata keek Camila aan, haar ogen glinsterden, en zei met een stem die niet langer om toestemming vroeg:
“Je hebt haar niet vervangen.”
Camila slikte moeilijk.
Renata vervolgde fel en eerlijk:
« Jij hebt ons geholpen haar afwezigheid te overleven. »
Camila liet zich uiteindelijk gaan en barstte in tranen uit in hun bijzijn.
Niet als werknemer.
Als mens.
‘Dat is genoeg,’ fluisterde Camila. ‘Dat is meer dan genoeg.’
Enkele maanden later studeerde Camila met onderscheiding af.
De Montoyas zaten op de eerste rij: zes meisjes in verschillende jurken, Sofía met een nieuw knuffelkonijn en Alejandro die eruitzag als een man die opnieuw moest leren hoe hij vader moest zijn.
Daarna deed Alejandro iets wat Isabel geweldig zou hebben gevonden:
Hij financierde een klein rouwverwerkingscentrum voor kinderen – rustig, niet opzichtig, gebouwd met echte therapeuten en echte middelen. Niet als publiciteitsproject, maar als een belofte.
Onder een jacarandaboom met paarse bloemen voor de ingang van het centrum zei Alejandro tegen Camila:
‘Isabel heeft je ooit gered. Jij hebt mijn dochters gered. Ik weet niet wat ik gedaan heb om dat te verdienen.’
Camila keek naar de meisjes die elkaar achterna zaten in het gras – lachend, vies, vol leven.
‘Je hoeft het niet te verdienen,’ zei ze zachtjes. ‘Je hoeft alleen maar te blijven komen.’
En voor het eerst sinds Isabels dood glimlachte Alejandro als een man die geloofde dat hij het kon.
Het huis werd niet perfect.
Het verdriet verdween niet.
Maar het bezat de muren niet meer.
Want liefde – echte liefde – wist de pijn niet uit.
Het bleef gewoon langer aanhouden dan de angst.