Bijna drie weken lang stond het landgoed van de familie Whitaker in de heuvels boven San Diego in stilte op de zwarte lijst. Hulpverleningsbureaus zeiden niet officieel dat het huis gevaarlijk was, maar elke vrouw die er binnenkwam, verliet het veranderd. Sommigen huilden. Sommigen schreeuwden. Eén vrouw sloot zich op in de wasruimte totdat de beveiliging haar eruit zette. De laatste verzorgster rende bij zonsopgang op blote voeten over de oprit, met groene verf die van haar haar droop, schreeuwend dat de kinderen bezeten waren en dat de muren luisterden terwijl je sliep.
Vanuit de glazen deuren van zijn thuiskantoor keek de zevenendertigjarige Jonathan Whitaker toe hoe de poort achter haar taxi dichtging. Hij was de oprichter van een cybersecuritybedrijf dat inmiddels beursgenoteerd was, een man die wekelijks werd geïnterviewd door zakenbladen, maar niets daarvan deed ertoe toen hij zich omdraaide naar het huis en het geluid hoorde van iets dat boven brak.
Aan de muur hing een familiefoto die vier jaar eerder was genomen. Zijn vrouw Maribel, stralend en lachend, knielde in het zand terwijl hun zes dochters, gebruind maar gelukkig, zich aan haar jurk vastklampten. Jonathan raakte de lijst aan met zijn vingertoppen.
‘Ik laat ze in de steek,’ zei hij zachtjes tegen de lege kamer.
Zijn telefoon ging. Zijn operationeel manager, Steven Lowell, sprak voorzichtig. « Meneer, geen enkele gediplomeerde nanny wil de functie accepteren. De juridische afdeling heeft me geadviseerd te stoppen met bellen. »
Jonathan haalde diep adem. « Dan nemen we geen nanny in dienst. »
‘Er is nog één optie over,’ antwoordde Steven. ‘Een schoonmaakster voor inwonenden. Geen kinderopvangtaken geregistreerd.’
Jonathan keek door het raam naar de achtertuin, waar tussen dode planten en omgevallen stoelen kapot speelgoed lag. « Neem degene aan die ja zegt. »
Aan de andere kant van de stad, in een smal appartement vlak bij National City, trok de zesentwintigjarige Nora Delgado haar versleten sneakers strakker aan en propte haar psychologieboeken in een rugzak. Zes dagen per week maakte ze huizen schoon en ‘s avonds bestudeerde ze kindertrauma’s, gedreven door een verleden waar ze zelden over sprak. Toen ze zeventien was, was haar jongere broer omgekomen bij een huisbrand. Sindsdien schrok ze niet meer van angst. Stilte maakte haar niet bang. Pijn voelde vertrouwd.
Haar telefoon trilde. De leidinggevende van het uitzendbureau klonk gehaast. « Spoedplaatsing. Particulier landgoed. Direct beginnen. Drievoudig salaris. »
Nora keek naar de rekening van het collegegeld die op haar koelkast was geplakt. « Stuur me het adres. »
Het Whitaker-huis was prachtig op de manier waarop rijkdom dat altijd al was. Strakke lijnen, uitzicht op de oceaan, keurig gesnoeide hagen. Binnen voelde het verlaten aan. De bewaker opende de poort en mompelde: « Veel succes. »
Jonathan ontmoette haar met donkere kringen onder zijn ogen. « Het werk bestaat alleen uit schoonmaken, » zei hij snel. « Mijn dochters rouwen. Ik kan geen rust beloven. »
Een harde klap galmde boven hun hoofden, gevolgd door een lach die zo scherp was dat je er bijna door kon snijden.
Nora knikte. « Ik ben niet bang voor verdriet. »
Zes meisjes stonden vanaf de trap toe te kijken. Hazel, twaalf, met een stijve houding. Brooke, tien, die aan haar mouwen trok. Ivy, negen, met een speurende blik. June, acht, bleek en stil. De tweeling Cora en Mae, zes, die met een geforceerde glimlach glimlachten. En Lena, drie, die een gescheurd knuffelkonijn vasthield.
‘Ik ben Nora,’ zei ze kalm. ‘Ik ben hier om schoon te maken.’