Twee dagen later arriveerde hij.
Geen lijfwachten.
Geen opzichtige auto’s.
Charles Wittman, heel eenvoudig gekleed in een grijze wollen jas, stond net als iedereen rustig op zijn beurt in de rij te wachten.
Molly liet bijna het kopje vallen dat ze in haar hand hield.
Toen hij bij de balie aankwam, glimlachte hij vriendelijk.
« Molly Hayes? »
Ze knikte. « Ja. »
« Ik hoop dat ik u niet stoor. »
“Dat ben je niet.”
« Ik wilde je persoonlijk bedanken. »
« Ik heb de bloemen ontvangen, » zei ze nuchter. « En het briefje. »
« En geen reactie. »
« Ik dacht niet dat je het nodig had. »
Hij liet een klein lachje horen. « Inderdaad. »
Hij wierp een blik op een rustige tafel.
« Zou u mij toestaan u een lunch aan te bieden als blijk van mijn waardering? »
« Met alle respect, meneer Wittman, » antwoordde ze, « ik heb geen beloning nodig. »
« Het is geen beloning. Dus misschien een gebaar. »
Molly keek hem recht in de ogen.
« Ik ben blij dat je nog leeft. Dat is alles wat ik wilde. Ik heb je niet als lunch bewaard. Ik heb je gered omdat niemand anders dat deed. »
Er was geen wrok, alleen eerlijkheid.
Charles aarzelde even en knikte toen.
« Je hebt gelijk. Dat respecteer ik. »
Een moment van stilte viel tussen hen, een stille en oprechte stilte.
« Ik laat je weer aan het werk gaan, » zei hij.
Molly glimlachte nauwelijks waarneembaar.
« Probeer niet opnieuw in elkaar te zakken. »
Hij lacht, een oprechte lach die zijn hele gezicht verzacht.
« Voor alle duidelijkheid, mevrouw Hayes… afgewezen worden is nog nooit zo vernederend geweest. »
En plotseling vertrok hij.
Niet komen opdagen.
Geen druk.
Molly bleef daar een lange seconde staan en keek toe hoe hij verdween in de stroom van het stadsleven.
Voor het eerst vroeg ze zich af of ware dankbaarheid zich uitte in grootse gebaren.
Misschien manifesteerde het zich soms discreet — met aanwezigheid, met nederigheid — zelfs in de vorm van een man die bijna in je armen stierf.
Charles Wittman keerde de volgende ochtend terug naar het café, en ook de dag daarna. Niet elke dag, maar vaak genoeg zodat Molly het opmerkte.
Hij kwam altijd alleen en bestelde een zwarte koffie zonder suiker. Soms zat hij bij het raam met een opgevouwen krant. Andere keren stond hij rustig bij de toonbank.
Hij repte nooit met de mededeling over de reddingsactie. Hij zocht nooit de aandacht.
Hij kwam zomaar aan.
Aanvankelijk hield Molly afstand. Een miljardair bezocht immers niet zomaar een lokaal café voor vermaak.
Maar na verloop van tijd werd zijn aanwezigheid vertrouwd, minder vreemd.
Op een dinsdagochtend, na een onrustige nacht, leunde Molly tegen de toonbank terwijl Charles op zijn drankje wachtte.