Nathan boog lichtjes zijn hoofd, met die stem die deals bezegelde en twijfels de kop indrukte.
—Twijfelen ze aan mijn identificatie van mijn eigen dochter? Want als dat zo is, zouden mijn advocaten dat graag willen horen.
De dreiging was zo elegant als een mes. De bewakers deinsden achteruit. De lange man schraapte zijn keel.
—Natuurlijk niet, meneer. We moeten een fout hebben gemaakt.
Ze liepen weg terwijl ze elkaar verontschuldigden, en het kleine meisje, in Nathans armen, haalde opgelucht adem alsof ze jarenlang niet had geademd. Ze liet hem echter niet los. Ze klemde zich trillend aan hem vast.
—Dank je wel— fluisterde ze in zijn jas.
Nathan bekeek haar aandachtig, alsof hij bang was dat ze in de regen zou verdwijnen.
—Graag gedaan, Olivia… maar ik denk dat we even moeten praten.
En op dat moment, terwijl de regen bleef vallen en de stad verderging alsof er niets gebeurd was, voelde Nathan iets wat hij sinds de begrafenis niet meer had gevoeld: dat een klein leven zojuist het zijne was binnengedrongen, voorbestemd om het te veranderen. Wat hij nog niet wist, was dat deze wanhopige omhelzing niet zomaar een vlucht was. Het was de toegangspoort tot een oorlog. En het einde van die oorlog zou hem dwingen te beslissen wie hij werkelijk wilde zijn.
In de lobby van het Four Seasons leek de weelde een wrede grap ten opzichte van de natte, versleten kleren van het meisje. Olivia liep met gebogen hoofd, elk moment een onzichtbare klap van een volwassene verwachtend. Nathan voelde de blikken, het gefluister, die elegante nieuwsgierigheid van mensen die armoede als een vluchtig schouwspel beschouwen.
In de lift sprak Olivia eindelijk, alsof de luxueuze muren een tijdelijk toevluchtsoord waren.
—Waarom heeft hij me geholpen?
Nathan keek naar hun weerspiegelingen in de gepolijste deur. Hij zag eruit als een welgevormde man: duur pak, stevige handen. Zij zag eruit als een boodschap die de wereld niet wilde lezen.
‘Ik weet het niet,’ gaf hij toe. ‘Maar… waarom ben je weggelopen?’
Olivia slikte.
—Ze wilden Michael van me scheiden.
De naam viel als een steen.
—Mijn kleine broertje. Hij is vijf. Hij kan daar niet overleven zonder mij. Hij heeft nachtmerries over de brand. Hij wil niet eten tenzij ik er ben om hem te vertellen dat hij veilig is.
Nathan voelde zijn keel dichtknijpen. Een vuur. Een kind. Een zevenjarig meisje dat praatte als een vermoeide moeder.
“Ze zeiden dat een gezin hem wil adopteren… maar ik niet. Ze zeggen dat ik te oud ben. Dat niemand zevenjarigen wil die vragen stellen.”
Die zin kwam hard aan bij Nathan. « Kinderen die vragen stellen. » Alsof vragen stellen een misdaad was.
Olivia keek hem aan, en even begaf haar moed het, waardoor de ware last die ze droeg aan het licht kwam.
—Michael is… alles wat me nog rest.
In die suite met enorme ramen en meubels die meer kostten dan het leven van menig mens, begreep Nathan iets met brute helderheid: zijn geld was nooit nuttig geweest om Victoria terug te halen, maar het kon wel gebruikt worden zodat dit meisje niet het enige zou verliezen wat haar nog restte.
‘Olivia,’ zei hij langzaam, ‘wat als ik je vertelde dat er misschien een andere manier is? Wat als we een oplossing konden vinden zodat jij en Michael nooit meer van elkaar gescheiden zouden worden?’
Olivia’s ogen openden zich, gevuld met een hoop zo puur dat het pijn deed.
—Zou je dat voor ons willen doen?
Nathan slikte zijn ongeloof weg.
—Ik zal alles proberen wat ik heb.
Die nacht, terwijl Olivia eindelijk iets warms at en in slaap viel met de spanning nog steeds in haar schouders, zat Nathan alleen bij het raam. De regen bleef vallen, maar voor het eerst in maanden voelde het niet als een straf. Het voelde als een doop. Alsof de wereld hem wilde zeggen: je kunt nog steeds nuttig zijn. Je kunt nog steeds liefhebben.
De volgende ochtend verslikte zijn advocaat, Robert Chen, zich bijna in zijn koffie toen Nathan hem alles vertelde.
—Even voor de duidelijkheid… U wilt twee kinderen adopteren die u gisteren hebt ontmoet, van wie er één technisch gezien…?
‘Ze is geen voortvluchtige,’ onderbrak Nathan hem met een harde stem. ‘Ze is een doodsbang kind dat haar broertje beschermt.’
Robert keek hem aan met de bezorgdheid van een vriend, niet van een professional.
—Nathan, je vult een leegte van verdriet niet op met kinderen. Dat is geen therapie.
Nathan voelde het als een klap, want een deel van hem wist dat het waar was… en een ander deel wist dat het er niet toe deed.
—Ze zijn geen vervanging. Het zijn… levens. En ik heb middelen, een huis, tijd. Als het systeem ze vernietigt, wie gaat ze dan redden?
Robert zuchtte.
—De staat zal dat anders zien. Je bent single, onervaren… en je mentale toestand sinds het ongeluk…
Nathan stond op alsof het woord ‘mentaal’ een beschuldiging was.
—Ik ben aan het werk.
Robert keek hem bedroefd aan.
—Je overleeft, je leeft niet.