Mijn persoonlijke satelliettelefoon, die op de hoek van de tafel lag, trilde. Het licht verlichtte de schemerige kamer.
VADER: 20 GEMISTE OPROEPEN.
Hij bleef me maar bellen. Niet omdat hij zich zorgen maakte om mijn veiligheid – hij wist niet waar ik was. Hij belde omdat hij de controle over het verhaal kwijt was. Hij was doodsbang voor wat ik zou kunnen zeggen.
Drieëndertig jaar lang was die telefoon een soort leash voor me geweest. Als hij rinkelde, nam ik op. Als hij iets beval, gehoorzaamde ik.
Ik keek naar het knipperende scherm. Daarna keek ik naar de dronebeelden waarop te zien was hoe Hale’s team kogels afvuurde.
Er was geen keuze. Die was er eigenlijk nooit geweest.
Ik reikte naar de aan/uit-knop en drukte erop. Ik hield hem ingedrukt tot het scherm zwart werd.
“Tot ziens, generaal.”
Ik ging terug naar de telescoop. « Oplossing ingesteld. Zijwaartse correctie, drie mils naar links. Hoogtecorrectie, één-twee-nul. »
‘Verstuur het,’ beval Hale.
Ik ademde uit. Ik haalde de trekker over. De terugslag was als een muilezelschop tegen mijn schouder.
Een. Twee. Drie. Vier.
Op de dronebeelden was te zien hoe de warmtebron in de minaret plotseling naar achteren trok en instortte. Roze mist spatte tegen de oude stenen muur.
‘Doelwit neergehaald,’ meldde ik met een vlakke stem. ‘Het raam staat open.’
« Goed effect op het doel, » antwoordde Hale. « Het is in beweging. »
Ik leunde achterover. Ik raapte de lege messing huls van de vloer op. Hij was zwaar. Hij was echt. Mijn vader mocht zijn medailles hebben. Hij mocht zijn cocktailparty’s en zijn senatoren hebben. Ik had dit. Ik had het stof, de wiskunde en het respect van mannen die het niet zomaar weggaven.
De gevolgen thuis waren van nucleaire aard.
Ik kwam er later achter dat mijn vader had geprobeerd kolonel Rohr onder druk te zetten om mijn personeelsdossier af te geven. Rohr, een man met een ijzeren wil, had het telefoongesprek opgenomen en de generaal gedreigd met een aanklacht wegens een zwaar misdrijf op grond van de Spionagewet.
Generaal Arthur Neves, de grote generaal, was tot paria gereduceerd. Officieren meden hem in de club. De geruchtenmolen verslond hem en spuugde hem weer uit. Hij was de man die het niet wist. De keizer zonder kleren.
We ontmoetten elkaar drie maanden later in een Starbucks in South Tampa. Neutraal terrein.
Hij droeg geen uniform. Hij had een beige poloshirt en een verkreukelde kaki korte broek aan. Hij zag eruit als een doodgewone gepensioneerde.
‘Lucia,’ zei hij, met een schorre stem.
‘Papa.’ Ik ging zitten.
‘Je ziet er fit uit,’ zei hij, terwijl hij mijn blik vermeed. Vervolgens probeerde hij van onderwerp te veranderen. ‘Over die dag bij MacDill… ik wist het niet. Als ik het had geweten, had ik je beschermd. Black Ops is een ware slachtbank. Ik wilde gewoon dat je veilig was.’
Het was de klassieke verdediging. Ik deed het voor je eigen bestwil.
Ik legde mijn handen plat op tafel. ‘Papa,’ zei ik. Mijn stem was laag, kalm en vastberaden. ‘Ik ben geen kind dat je hoeft te beschermen. Ik ben een officier van hoge rang. Ik heb levens gered. Ik heb jouw bescherming niet nodig.’
« Maar- »
“Ik ben nog niet klaar. We gaan een nieuwe relatie aangaan, of we gaan helemaal geen relatie meer hebben.”
Ik heb de regels uiteengezet. Geen minachting voor mijn rang. Geen eer opeisen voor mijn prestaties. Geen disrespect.
‘Ik hoef niet dat je trots op me bent,’ zei ik, waarmee ik zijn ego de genadeslag gaf. ‘Echt niet. Ik ben trots op mezelf. Wat ik nodig heb, is dat je me respecteert als volwassene.’
Hij keek me verbijsterd aan. De arrogantie verdween als sneeuw voor de zon en maakte plaats voor een vermoeide oude man. Hij knikte langzaam.
‘Respect,’ herhaalde hij. ‘Oké, Lucia.’
Het was geen omhelzing. Het was geen einde van een film. Maar het was vrede.
Tien jaar later.
De aula in Langley zat vol. Ik stond op het podium en keek uit over de zee van blauw. Mijn uniform was veranderd. De gouden eikenbladeren waren verdwenen, vervangen door de zilveren eikenbladeren van een luitenant-kolonel .
Ik was nu hun commandant.
Op de eerste rij zat Arthur Neves in burgerkleding. Hij was zeventig, broos en huilde. Het waren stille tranen. Hij keek me aan en glimlachte even wankel. Het was de glimlach van een man die zich te laat realiseerde dat hij op het verkeerde paard had gewed, maar dankbaar was dat hij de race nog mocht zien aflopen.
Ik knikte naar hem.
Na de ceremonie kwam een jonge tweede luitenant naar me toe. Haar uniform was stijf, haar ogen vol angst.
‘Mevrouw,’ piepte ze. ‘Luitenant Sarah Jenkins. Ik… mijn vader is kolonel bij de marine. Hij wilde dat ik advocaat werd. Hij zegt dat ik mijn potentieel verspil bij de inlichtingendienst.’
Ik stond verstijfd. Andere woorden, dezelfde melodie.
Ik betrad haar persoonlijke ruimte, niet om haar te intimideren, maar om haar te beschermen.
‘Luitenant, kijk me aan,’ zei ik vastberaden.
Ze keek op.
‘Je vader heeft je misschien je naam gegeven, maar hij bepaalt niet jouw verhaal,’ zei ik. ‘Laat niemand jouw waarde bepalen. Niet je vijanden, en zeker niet je bloedverwanten. Je bent hier niet om zijn nalatenschap te zijn. Je bent hier om je eigen nalatenschap op te bouwen.’
Ze richtte zich op. Er verscheen een vonk in haar ogen. « Ja, mevrouw. Dank u wel, luitenant-kolonel. »
Ik keek toe hoe ze wegliep, en ze ging iets rechterop staan.
Ik liep de Virginiaanse zon in. Ik was niet langer Kleine Lucia. Ik was zelfs geen Spook 13 meer. Dat was een naam voor de schaduwen.
Mijn naam is Lucia Neves . En voor het eerst in mijn leven vluchtte ik nergens voor weg. Ik vloog.