Er stapte een andere man uit. Hij droeg geen veiligheidspak. Hij was casual gekleed, maar wel in merkkleding die meer kost dan ik in een jaar verdien. Hij had een mager gezicht, diepe donkere kringen onder zijn ogen en een baardstoppel van een paar dagen, alsof hij al maanden niet had geslapen vanwege angst.
Het hoofd van de beveiliging probeerde hem tegen te houden.
—Don Roberto, wacht even, we weten niet of het veilig is…
Maar de man duwde hem opzij en rende naar de winkel. Hij strompelde naar binnen, met tranen in zijn ogen, en keek wanhopig om zich heen.
‘Matthew!’ riep ze met een hartverscheurende stem. ‘Matthew! Mijn zoon!’
Ik voelde David achter me verstijven.
De man zakte op zijn knieën op de vuile vloer van mijn winkel en begon te snikken.
—Mateo, alsjeblieft! Als je daar bent, kom tevoorschijn! Papa is hier! Papa heeft overal naar je gezocht! Vergeef me dat ik niet voor je gezorgd heb!
Ik keek naar beneden. David, mijn kleine straatjongen, huilde stilletjes. Hij liet mijn been los en deed een stap naar voren.
‘Papa?’, fluisterde ze.
De man keek op. Toen hij de jongen zag, vies, mager en verward, slaakte hij een kreet die me rillingen over de rug bezorgde. Het was een kreet van pijn en opluchting tegelijk. Hij kroop op zijn knieën naar hem toe en omhelsde hem met wanhopige kracht, kuste zijn gezicht, zijn vuile handen, zijn haar.
« Oh mijn God! Je leeft! Je leeft! » herhaalde de man steeds weer.
De lijfwachten lieten hun waakzaamheid verslappen. De buren staarden met open mond toe. Ik liet het mes vallen, dat met een metalen klap op de grond terechtkwam.
Het bleek dat David niet echt David was. Zijn naam was Mateo, en hij was de zoon van een van de meest vooraanstaande textielmagnaten van het land. Hij was zes maanden eerder ontvoerd toen hij zijn privéschool verliet. Hij had gebruikgemaakt van een moment van onoplettendheid van zijn ontvoerders om via een snelweg te ontsnappen en was te voet en liftend naar de stad gereisd, maar uit angst om opnieuw door de « slechteriken » gevonden te worden, hield hij zijn identiteit geheim. Hij had op straat geleefd en zich schuilgehouden, totdat hij bij mijn winkel aankwam.
De man, Don Roberto, stond op en droeg Mateo in zijn armen als een baby. Hij veegde zijn tranen weg en keek me aan. Mateo fluisterde iets in zijn oor en wees naar mij.
De uitdrukking op het gezicht van de man veranderde. Hij keek me aan met zo’n diepe dankbaarheid dat ik me klein voelde. Hij kwam dichterbij en, tot ieders verbazing, pakte hij mijn eeltige handen vast en kuste ze.
‘Mevrouw,’ zei hij met een trillende stem, ‘u gaf mijn zoon te eten toen ik dat zelf niet kon. U bood hem onderdak toen de wereld hem negeerde. Ik heb niet genoeg tijd meer om u te bedanken voor alles wat u voor me hebt gedaan.’
Ik was sprakeloos.
‘Ik heb niets bijzonders gedaan, meneer… Ik heb hem alleen een taco gegeven,’ antwoordde ik, terwijl de tranen over mijn wangen stroomden.
‘Je hebt zijn leven gered,’ corrigeerde hij resoluut.
Die dag vertrokken de vrachtwagens en namen mijn kleine vriendje mee. Ik dacht dat ik hem nooit meer zou terugzien.
Maar ik had het mis.
Drie dagen later kwamen dezelfde vrachtwagens terug. Deze keer brachten ze geen wapens mee, maar advocaten en architecten. Don Roberto hield zich aan de belofte die Mateo me voor de grap had gedaan. Ze kochten het perceel ernaast en breidden mijn winkel uit, waardoor het de beste minimarkt in de buurt werd. Maar dat was niet het belangrijkste.
Het allerbelangrijkste is dat er elke zondag, zonder uitzondering, een zwart busje voor mijn zaak parkeert. Een jongen stapt uit, nu schoon, gezond en vrolijk, rent naar me toe om me te omhelzen en zegt: « Tante Sonia. »
We weten nooit wie we helpen. Soms denken we dat we iemand redden, maar in werkelijkheid plaatst God die mensen op ons pad om onszelf te redden.