Die zaterdagmiddag in Madrid zal ik nooit vergeten.
Advertentie
Mijn zoon en schoondochter hadden me gevraagd om op hun twee maanden oude baby te passen terwijl ze wat boodschappen gingen doen. Ik stemde graag toe – ik had al lang uitgekeken naar een kans om tijd door te brengen met mijn eerste kleinzoon. Toen ze aankwamen, lag de kleine vast te slapen in zijn kinderwagen, lekker warm ingepakt in een lichtblauw dekentje. Na een kort afscheid ging de deur dicht en ineens waren we met z’n tweeën.
Aanvankelijk leek alles volkomen normaal. Ik maakte een warme fles klaar, controleerde of de kamer niet te koud was en nestelde me vervolgens comfortabel op de bank met hem in mijn armen. Maar een paar minuten later begon hij te huilen. Het was geen huilbui van honger. Ook geen huilbui van vermoeidheid. Het was een huilbui van pijn, een wanhopige huilbui die mijn hart naar de borst greep.
Ik probeerde alles wat ik wist: hem wiegen, zachtjes tegen hem praten, neuriën zoals ik vroeger bij mijn eigen kinderen deed. Maar hoe meer ik hem probeerde te kalmeren, hoe meer hij overstuur leek. Zijn kleine lijfje verstijfde, hij kronkelde van ongemak. Er was iets mis. Dit was niet zijn gebruikelijke gehuil.
Advertentie
Omdat ik dacht dat het misschien koliek was, legde ik hem tegen mijn schouder en klopte zachtjes op zijn rug. Zijn gehuil werd alleen maar erger. Een knoop van angst begon zich in me te vormen; mijn instinct zei me dat ik iets anders moest controleren.
Ik legde hem voorzichtig op het bed en tilde zijn kleertjes op om naar zijn luier te kijken. Wat ik zag, ontnam me de adem. Mijn handen begonnen te trillen, een golf van angst overspoelde me. De baby schreeuwde terwijl ik probeerde helder van geest te blijven om na te denken.
« Mijn God… » mompelde ik, niet in staat om meteen te bevatten wat ik zag.
Zijn gehuil bracht me terug naar de realiteit. Zonder verder te aarzelen wikkelde ik hem in zijn deken, hield hem zo stevig mogelijk vast en rende het appartement uit. Een paar ogenblikken later stond ik een taxi aan te houden.
De taxi raasde over de Paseo de la Castellana, maar elk rood licht leek een eeuwigheid te duren. Ik streelde haar voorhoofd, sprak zachtjes tegen haar en probeerde de pijn te verzachten die door haar gehuil heen klonk. De chauffeur, die het gehuil van de baby hoorde, trapte spontaan wat harder op het gaspedaal.
« Even geduld, meneer, we zijn er bijna, » zei hij zachtjes.
Bij de ingang van de spoedeisende hulp van het San Carlos Klinisch Ziekenhuis rende ik, bijna buiten adem, naar binnen. Een verpleegster snelde op me af, gealarmeerd door mijn paniekerige blik.
« Het is mijn kleinzoon… hij huilt al uren… ik zag iets vreemds… help hem alstublieft, » smeekte ik.
Ze nam de baby voorzichtig over en leidde me naar een onderzoekskamer. Binnen enkele seconden arriveerden twee kinderartsen. Ik probeerde uit te leggen wat ik had opgemerkt, maar door mijn zenuwen lukte het me nauwelijks om duidelijke zinnen te formuleren. Ze vroegen me buiten te wachten.
Die minuten behoorden tot de langste van mijn leven. Ik liep heen en weer door de gang, verteerd door schuldgevoel en angst. Hoe had ik dit eerder kunnen missen? Hoe had de situatie in zo’n korte tijd zo kunnen escaleren?