De assistent aarzelde en keek van het kleine meisje naar de beveiligingsbalie, niet wetend wat hij moest doen. Daisy stond stil, haar schoenen stoffig van de lange wandeling, haar rugzak losjes over één schouder hangend. Ze huilde niet. Ze smeekte niet. Ze wachtte gewoon.
Iets daaraan deed iedereen versteld staan.
Enkele minuten later schoven de liftdeuren op de bovenste verdieping open.
Ethan Miller was niet gewend aan verrassingen. Zijn dagen waren tot op de minuut gepland. En toch stond ze daar – in zijn vergaderzaal, haar voeten nauwelijks de vloerbedekking rakend, met diezelfde gehavende envelop in haar handen.
‘Wie is dit?’ vroeg hij scherp, meer uit gewoonte dan uit boosheid.
‘Ze zegt dat het voor jou is,’ antwoordde de assistent. ‘Ze is alleen gekomen.’
Ethan fronste zijn wenkbrauwen. Hij hurkte neer zodat ze elkaar recht in de ogen konden kijken. ‘Hoe heet je, jongen?’
‘Daisy,’ zei ze zachtjes. ‘Mijn moeder zei dat je het zou lezen als ik het lief vroeg.’
De naam trof hem harder dan hij had verwacht.
Hij richtte zich op, pakte de envelop en ging aan de lange tafel zitten. Even opende hij hem niet. Toen vouwde hij het papier open – gekreukt, bevlekt, duidelijk met pijn geschreven.
Het handschrift was wankel.
Ethan,
ik weet niet of je me nog zult herkennen. We waren jong. Het leven ging snel. Ik was niet van plan om zomaar te verdwijnen. Ik had dit allemaal niet gepland.
Ik ben nu ziek. De dokters zeggen dat mijn handen het binnenkort zullen begeven. Daarom is Daisy hier, niet ik.
Zij is jouw dochter.
Het werd stil in de kamer.
Ethan voelde een beklemmend gevoel in zijn borst, alsof alle lucht er in één keer uit was gezogen. Hij las de brief nog eens. En nog eens.
De brief legde alles uit. Een korte relatie jaren geleden. Een zwangerschap waar ze hem nooit over had verteld. Een leven in stilte, van salaris naar salaris. Oplopende medische kosten. Een vrouw die zijn geld niet wilde, alleen zijn waarheid.
Hij keek naar Daisy.