Het schoolplein was bijna stil, de soort stilte die alleen heerst als iedereen naar huis is gegaan. De palen kraakten zachtjes in de avondbries, de zon wierp lange gouden schaduwen over de gebarsten bestrating en de geur van gemaaid gras hing nog in de lucht. Ik zat op de metalen bank naast het schoolkantoor, mijn benen bungelden en ik klapte met mijn versleten rugzak.
Có thể là hình ảnh về xe môtô
Mijn stiefmoeder, Sapara, zou me om half vier ophalen. Het was al na half vijf. De leraren waren weg, de bussen reden achter elkaar en zelfs de zwerfkatten waren weggelopen.
Ze was me helemaal vergeten. Alweer.
Mevrouw Hedersop, de schoolsecretaresse, gluurde achter de glazen kantoordeur vandaan. Ze was een slanke vrouw met grijs haar, een bril die altijd van haar neus gleed en een stem die zelfs slecht nieuws op de een of andere manier verzachtte.
‘Lieverd,’ zei ze vriendelijk, ‘ben je hier nog steeds voor je open?’
Ik probeerde te glimlachen. « Ze is waarschijnlijk gewoon te laat, » zei ik, alsof ik er niet aan gewend was.
Mevrouw Hedersop slaakte een stille zucht. « Laten we haar nog eens bellen, goed? »
Ik aarzelde, hoewel ik wist hoe het zou gaan. Sapadra antwoordde altijd tijdens haar ‘me-time’. Vrijdagen waren heilig voor haar: een paar glazen wijn, een bubbelbad, misschien een avondje uit met vrienden. Ik paste niet echt in dat schema.
Terwijl mevrouw Hedersop opnieuw belde, staarde ik naar de stoep en tekende met de punt van mijn schoen de vormen na. De stem van mijn vader galmde nog steeds in mijn hoofd – zoals hij altijd zei: « Wat er ook gebeurt, meisje, je bent altijd alleen. »
Maar het was moeilijk te geloven dat…
Mijn vader was duizenden kilometers verderop, in het buitenland in dienst bij het leger. Sadra had de afgelopen acht maanden voor me gezorgd. Soms was ze er, vooral als er andere mensen in de buurt waren. Maar als we met z’n tweeën waren, voelde ik me meer een verplichting dan een familielid.
Mevrouw Hedersop hing de telefoon op en schudde haar hoofd. ‘Geen antwoord. Weet u misschien een andere manier waarop ik u kan bellen, schat?’
Ik dacht diep na. Mijn oma woonde in een andere staat en ik had geen goede vrienden in de buurt. Toen kwam er iets bij me op – een herinnering, wazig maar sterk.
‘Mijn vader heeft vrienden,’ zei ik. ‘Hij noemt ze zijn broers. Ze rijden motor.’
Mevrouw Hedersop trok een wenkbrauw op, duidelijk geïrriteerd. « Motorfietsen, hè? »
‘Ja,’ antwoordde ik. ‘Grote oeps. Luide oeps. Hij zei dat als ik ooit hulp nodig had, ik oom Rico kon bellen.’
Mevrouw Hedersop aarzelde. « Heeft u… een nummer voor deze Oom Rico? »
Ik graaide in mijn rugzak en haalde er een opgevouwen, gekreukt papiertje uit. Het was een oude contactlijst die papa me had nagelaten, met namen en nummers in zijn zorgvuldige handschrift. Daar stond het: Rico ‘Bear’ Ramirez.
Ze keek naar de kaart, glimlachte zachtjes en zei: « Goed dan. Laten we eens kijken wat we kunnen doen. »
Ze belde terwijl ik wachtte, mijn maag draaide zich om van een mengeling van hoop en angst. Even gebeurde er niets. Mevrouw Hedersop keek op met een verraste uitdrukking.
‘Hij heeft je gekozen,’ zei ze. ‘En… hij herinnert zich je. Hij zei dat ze eraan komen.’
Ik bliep. « Kom je hierheen? »
Ze knikte. « Ja, precies. »