Meneer Sloan, en ik reed toch in het donker weg.
« Rose, word wakker… Ik heb de pillen mee… »
« Oh, lieverd. Slapen is het beste medicijn… »
« Maar… »
« Stil. Je jaagt mijn genezing weg. »
Ik probeerde mezelf te kalmeren. Maar ik heb die dag niet eens geslapen.
Wat? Ik ben het! Vijfentwintig? Nee, dat is onmogelijk. Nee, nee, dat ben ik niet.
Een vrouw die zo veel op mij leek dat ik terugdeinsde. Ze had een klein kind in haar armen. Naast haar zat de jonge meneer Sloan.
« Rose en mijn vriendin, augustus 1985. »
Mijn vriendin? Meneer Sloan had een dochter?
Alleen ter illustratie.
Plotseling hoorde ik Rose’s stem achter me.
« Oh, heb je oude foto’s gevonden, lieverd? Toen was alles… veranderd. »
Ik draaide me om. Ze stond in de garagedeur.
« De vrouw op die foto… Ze heet Rose… Ben jij dat? »
« Sommige dingen vervagen nooit, zelfs niet als je ze probeert te vergeten… Je lijkt zo veel op mij op die leeftijd. »
« Net als jij, Rose? »
« Niet nu, lieverd. Ik moet mijn medicijnen innemen. »
Ze draaide zich om en liep weg, de doos met foto’s achterlatend.
Wat verborg ze? En wie was ze eigenlijk voor meneer Sloan?
Mijn hoofd tolde.
Als meneer Sloan een dochter had, waarom was ze dan niet naar zijn begrafenis gekomen?
Waarom Rose? Waarom ik?
Waarom keken haar ogen me zo aan, alsof ze iets begreep wat ik niet begreep?
Ik moest de waarheid weten. Want misschien… was het ook mijn waarheid.
***
De volgende regenachtige avond klopte ik op Rose’ deur.
« Rose, we moeten praten. Die foto… een kind. Wie was zij? »
« Ga zitten, lieverd. Ik denk dat je er klaar voor bent. »
Ik hoorde de regen op het oude dak kletteren. Rose staarde naar haar knieën en verzamelde de woorden als gebroken kralen.
Ter illustratie: « We waren toen zelf nog kinderen, Harold en ik. Wilde, domme kinderen. We dachten dat we het aankonden. Maar het leven… geeft niets om liefde als niets anders je bij elkaar houdt. »
« Dus de baby… was van jou? Van jou en Sloan? »
Rose keek haar aandachtig aan en een fractie van een seconde zag ik haar jeugd – dezelfde tederheid in haar ogen als die van de vrouw op de foto.
« Ze werd geboren in augustus 1985. Het was zo’n hete zomer. We woonden toen bij zijn moeder. Geen geld. Geen baan. Alleen maar dromen. We dachten echt dat we onze dochter konden opvoeden. »
« En jij hebt haar in de steek gelaten? »
« We dachten dat een beter gezin haar kon geven wat wij nooit konden. »
« Meneer Sloan heeft haar toch gevonden? »
« Het kostte hem jaren. Hij zei dat het het enige was wat hij moest doen voordat hij stierf. Daarom is hij hierheen verhuisd. Hij stond bij het raam en keek toe hoe je in de tuin werkte. Hij wilde het je zo vaak vertellen. Maar hij was koppig. Trots. Hij dacht dat je hem in zijn gezicht zou spugen voor wat hij had gedaan. »
« En jij? Waarom heeft hij JOU aan mij overgelaten? »
« Mijn lichaam laat me in de steek. Harold dacht… misschien… dat jij en ik nog iets konden hebben. Hij schreef je een brief. Ik had moeten wachten tot je er klaar voor was. »
Ze haalde een kleine envelop uit haar knutselmandje.
« Dus die baby… het meisje op de foto… Was ik dat? »
« Je bent altijd mijn meisje geweest. »
Ik opende de envelop met trillende handen. « Linda,
Ik verdien elk bitter woord dat je me toewierp. Ik wilde je duizend keer de waarheid vertellen, maar ik was nooit mannelijk genoeg om daar te staan en de haat in je ogen te zien.
Ik bleef mezelf vertellen dat ik je beschermde, net als toen ik je liet gaan. Ik dacht dat je een beter leven zou hebben zonder mij.
Jou zien – je rozen, je kracht, dat vuur in je – dat was uiteindelijk het enige goede wat ik deed.
Ik hoop dat je je moeder ooit zult vergeven voor alles wat ze niet kon doen. En misschien vind je ook een manier om mij te vergeven.
Zorg goed voor je moeder. Zorg goed voor jezelf. Geen geheimen meer.
Ik hou van je, pap. »
Hete tranen stroomden over het papier. Ik kon me niet herinneren wanneer ik mezelf voor het laatst had toegestaan te huilen. Ik had mijn hele leven geprobeerd sterk te zijn. Ik was sterk toen mijn ouders weggingen.
Ik bleef sterk, zelfs toen niemand me kwam halen.
Toen meneer Sloan mijn bloemen met aarde bedekte, gaf ik niet toe.
Mijn vader straft me omdat ik zijn geest ben.
Alleen ter illustratie
Ik wist niet hoe lang ik daar zat, mijn knieën omhelzend. De storm was voorbij. Eindelijk pakte ik Rose’s hand. Haar ogen waren gezwollen, alsof ze ook had gehuild.
« Ik weet nog niet hoe ik je moet vergeven, » mompelde ik.
« Ik weet het. »
« Maar ik wil het proberen. Ik wil dat we het allebei proberen. »
« We hebben zoveel jaren verspild. »
« Dan verspillen we niet wat we nog hebben. »
We zaten daar, twee vrouwen die te hard waren geweest voor de wereld en voor zichzelf, en we voelden dat we niet langer alleen hoefden te vechten.
Buiten wiegden de bloemen in de wind. Maar ze barstten niet.
Wij ook niet.