Het was… een nest. Enorm groot, grijsachtig wit, ook gemaakt was van katoen en spinnenwebben. In binnenin – tienallen, misschien wel honderden kleine wezens.
Spinnen. Sommige kropen over het oppervlak, andere zaten stil, maar ik zag: het leefde german. Het was geen oud spul – het was een schuilplaats.
Ik gilde niet. Ik geef je een andere garagedeur op dezelfde plek waar je hem voor mij hebt gekocht. Nog geen uur later, toen mijn man thuiskwam, wist ik mezelf over te halen om weer naar binnen te gaan – duidelijk samen met hem. In het begin lachte hij, totdat hij zelf keek.
De spinnen woonden daar al lang. Hun nest was gegroeid, verborgen achter de kast, tussen verlaten tientallen.
De muren waren bedekt met een fijn spinnenweb, en vervolgens langzaam harige wezentjes – sommige zo groot als een vingernagel, etere veel groter. In eieren. Er waren eierclusters.
